Vervoeging van aanmatigen

Onbepaalde wijs (infinitief): aanmatigen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik matig aan
  • jij matigt aan
  • hij/zij/het matigt aan
  • wij matigen aan
  • jullie matigen aan
  • zij matigen aan

Present

  • I arrogate
  • you arrogate
  • he/she/it arrogates
  • we arrogate
  • you arrogate
  • they arrogate

Onvoltooid verleden tijd

  • ik matigde aan
  • jij matigde aan
  • hij/zij/het matigde aan
  • wij matigden aan
  • jullie matigden aan
  • zij matigden aan

Simple past

  • I arrogated
  • you arrogated
  • he/she/it arrogated
  • we arrogated
  • you arrogated
  • they arrogated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangematigd
  • jij hebt aangematigd
  • hij/zij/het heeft aangematigd
  • wij hebben aangematigd
  • jullie hebben aangematigd
  • zij hebben aangematigd

Present perfect

  • I have arrogated
  • you have arrogated
  • he/she/it has arrogated
  • we have arrogated
  • you have arrogated
  • they have arrogated

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangematigd
  • jij had aangematigd
  • hij/zij/het had aangematigd
  • wij hadden aangematigd
  • jullie hadden aangematigd
  • zij hadden aangematigd

Past perfect

  • I had arrogated
  • you had arrogated
  • he/she/it had arrogated
  • we had arrogated
  • you had arrogated
  • they had arrogated

Toekomende tijd I

  • ik zal aanmatigen
  • jij zult aanmatigen
  • hij/zij/het zal aanmatigen
  • wij zullen aanmatigen
  • jullie zullen aanmatigen
  • zij zullen aanmatigen

Future

  • I will arrogate
  • you will arrogate
  • he/she/it will arrogate
  • we will arrogate
  • you will arrogate
  • they will arrogate

Toekomende tijd II

  • ik zal aangematigd hebben
  • jij zult aangematigd hebben
  • hij/zij/het zal aangematigd hebben
  • wij zullen aangematigd hebben
  • jullie zullen aangematigd hebben
  • zij zullen aangematigd hebben

Future perfect

  • I will have arrogated
  • you will have arrogated
  • he/she/it will have arrogated
  • we will have arrogated
  • you will have arrogated
  • they will have arrogated

Conditionalis I

  • ik zou aanmatigen
  • jij zou aanmatigen
  • hij/zij/het zou aanmatigen
  • wij zouden aanmatigen
  • jullie zouden aanmatigen
  • zij zouden aanmatigen

Conditional present

  • I would arrogate
  • you would arrogate
  • he/she/it would arrogate
  • we would arrogate
  • you would arrogate
  • they would arrogate

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangematigd
  • jij zou hebben aangematigd
  • hij/zij/het zou hebben aangematigd
  • wij zouden hebben aangematigd
  • jullie zouden hebben aangematigd
  • zij zouden hebben aangematigd

Conditional perfect

  • I would have arrogated
  • you would have arrogated
  • he/she/it would have arrogated
  • we would have arrogated
  • you would have arrogated
  • they would have arrogated

Imperatief

  • jij matig aan
  • jullie matigt aan

Imperative

  • you arrogate
  • you arrogate