Vervoeging van aanrekenen

Onbepaalde wijs (infinitief): aanrekenen

Vertaling: achacar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik reken aan
  • jij rekent aan
  • hij/zij/het rekent aan
  • wij rekenen aan
  • jullie rekenen aan
  • zij rekenen aan

Indicativo presente

  • yo achaco
  • achacas
  • él/ella achaca
  • nosotros achacamos
  • vosotros achacáis
  • ellos/ellas achacan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik rekende aan
  • jij rekende aan
  • hij/zij/het rekende aan
  • wij rekenden aan
  • jullie rekenden aan
  • zij rekenden aan

Indefinido

  • yo achaqué
  • achacaste
  • él/ella achacó
  • nosotros achacamos
  • vosotros achacasteis
  • ellos/ellas achacaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangerekend
  • jij hebt aangerekend
  • hij/zij/het heeft aangerekend
  • wij hebben aangerekend
  • jullie hebben aangerekend
  • zij hebben aangerekend

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he achacado
  • has achacado
  • él/ella ha achacado
  • nosotros hemos achacado
  • vosotros habéis achacado
  • ellos/ellas han achacado

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangerekend
  • jij had aangerekend
  • hij/zij/het had aangerekend
  • wij hadden aangerekend
  • jullie hadden aangerekend
  • zij hadden aangerekend

Pluscuamperfecto

  • yo había achacado
  • habías achacado
  • él/ella había achacado
  • nosotros habíamos achacado
  • vosotros habíais achacado
  • ellos/ellas habían achacado

Toekomende tijd I

  • ik zal aanrekenen
  • jij zult aanrekenen
  • hij/zij/het zal aanrekenen
  • wij zullen aanrekenen
  • jullie zullen aanrekenen
  • zij zullen aanrekenen

Futuro I

  • yo achacaré
  • achacarás
  • él/ella achacará
  • nosotros achacaremos
  • vosotros achacaréis
  • ellos/ellas achacarán

Toekomende tijd II

  • ik zal aangerekend hebben
  • jij zult aangerekend hebben
  • hij/zij/het zal aangerekend hebben
  • wij zullen aangerekend hebben
  • jullie zullen aangerekend hebben
  • zij zullen aangerekend hebben

Futuro perfecto

  • yo habré achacado
  • habrás achacado
  • él/ella habrá achacado
  • nosotros habremos achacado
  • vosotros habréis achacado
  • ellos/ellas habrán achacado

Conditionalis I

  • ik zou aanrekenen
  • jij zou aanrekenen
  • hij/zij/het zou aanrekenen
  • wij zouden aanrekenen
  • jullie zouden aanrekenen
  • zij zouden aanrekenen

Condicional

  • yo achacaría
  • achacarías
  • él/ella achacaría
  • nosotros achacaríamos
  • vosotros achacaríais
  • ellos/ellas achacarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangerekend
  • jij zou hebben aangerekend
  • hij/zij/het zou hebben aangerekend
  • wij zouden hebben aangerekend
  • jullie zouden hebben aangerekend
  • zij zouden hebben aangerekend

Condicional perfecto

  • yo habría achacado
  • habrías achacado
  • él/ella habría achacado
  • nosotros habríamos achacado
  • vosotros habríais achacado
  • ellos/ellas habrían achacado

Imperatief

  • jij reken aan
  • jullie rekent aan

Imperativo presente

  • achaca
  • vosotros achacad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aanrekenen