Vervoeging van aansporen
Onbepaalde wijs (infinitief): aansporen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik spoor aan
- jij spoort aan
- hij/zij/het spoort aan
- wij sporen aan
- jullie sporen aan
- zij sporen aan
Präsens Indikativ
- ich ermahne
- du ermahnst
- er/sie/es ermahnt
- wir ermahnen
- ihr ermahnt
- sie ermahnen
Onvoltooid verleden tijd
- ik spoorde aan
- jij spoorde aan
- hij/zij/het spoorde aan
- wij spoorden aan
- jullie spoorden aan
- zij spoorden aan
Präteritum Indikativ
- ich ermahnte
- du ermahntest
- er/sie/es ermahnte
- wir ermahnten
- ihr ermahntet
- sie ermahnten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangespoord
- jij hebt aangespoord
- hij/zij/het heeft aangespoord
- wij hebben aangespoord
- jullie hebben aangespoord
- zij hebben aangespoord
Perfekt Indikativ
- ich habe ermahnt
- du hast ermahnt
- er/sie/es hat ermahnt
- wir haben ermahnt
- ihr habt ermahnt
- sie haben ermahnt
Voltooid verleden tijd
- ik had aangespoord
- jij had aangespoord
- hij/zij/het had aangespoord
- wij hadden aangespoord
- jullie hadden aangespoord
- zij hadden aangespoord
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte ermahnt
- du hattest ermahnt
- er/sie/es hatte ermahnt
- wir hatten ermahnt
- ihr hattet ermahnt
- sie hatten ermahnt
Toekomende tijd I
- ik zal aansporen
- jij zult aansporen
- hij/zij/het zal aansporen
- wij zullen aansporen
- jullie zullen aansporen
- zij zullen aansporen
Futur I Indikativ
- ich werde ermahnen
- du wirst ermahnen
- er/sie/es wird ermahnen
- wir werden ermahnen
- ihr werdet ermahnen
- sie werden ermahnen
Toekomende tijd II
- ik zal aangespoord hebben
- jij zult aangespoord hebben
- hij/zij/het zal aangespoord hebben
- wij zullen aangespoord hebben
- jullie zullen aangespoord hebben
- zij zullen aangespoord hebben
Futur II Indikativ
- ich werde ermahnt haben
- du wirst ermahnt haben
- er/sie/es wird ermahnt haben
- wir werden ermahnt haben
- ihr werdet ermahnt haben
- sie werden ermahnt haben
Conditionalis I
- ik zou aansporen
- jij zou aansporen
- hij/zij/het zou aansporen
- wij zouden aansporen
- jullie zouden aansporen
- zij zouden aansporen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde ermahnen
- du würdest ermahnen
- er/sie/es würde ermahnen
- wir würden ermahnen
- ihr würdet ermahnen
- sie würden ermahnen
Conditionalis II
- ik zou hebben aangespoord
- jij zou hebben aangespoord
- hij/zij/het zou hebben aangespoord
- wij zouden hebben aangespoord
- jullie zouden hebben aangespoord
- zij zouden hebben aangespoord
Futur II Konjunktiv II
- ich würde ermahnt haben
- du würdest ermahnt haben
- er/sie/es würde ermahnt haben
- wir würden ermahnt haben
- ihr würdet ermahnt haben
- sie würden ermahnt haben
Imperatief
- jij spoor aan
- jullie spoort aan
Imperativ
- du ermahn(e)
- ihr ermahnt