Vervoeging van aantrekken

Onbepaalde wijs (infinitief): aantrekken

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik trek aan
  • jij trekt aan
  • hij/zij/het trekt aan
  • wij trekken aan
  • jullie trekken aan
  • zij trekken aan

Présent

  • j'appâte
  • tu appâtes
  • il/elle appâte
  • nous appâtons
  • vous appâtez
  • ils/elles appâtent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik trok aan
  • jij trok aan
  • hij/zij/het trok aan
  • wij trokken aan
  • jullie trokken aan
  • zij trokken aan

Indicatif imparfait

  • j'appâtais
  • tu appâtais
  • il/elle appâtait
  • nous appâtions
  • vous appâtiez
  • ils/elles appâtaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangetrokken
  • jij hebt aangetrokken
  • hij/zij/het heeft aangetrokken
  • wij hebben aangetrokken
  • jullie hebben aangetrokken
  • zij hebben aangetrokken

Indicatif passé composé

  • j'ai appâté
  • tu as appâté
  • il/elle a appâté
  • nous avons appâté
  • vous avez appâté
  • ils/elles ont appâté

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangetrokken
  • jij had aangetrokken
  • hij/zij/het had aangetrokken
  • wij hadden aangetrokken
  • jullie hadden aangetrokken
  • zij hadden aangetrokken

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais appâté
  • tu avais appâté
  • il/elle avait appâté
  • nous avions appâté
  • vous aviez appâté
  • ils/elles avaient appâté

Toekomende tijd I

  • ik zal aantrekken
  • jij zult aantrekken
  • hij/zij/het zal aantrekken
  • wij zullen aantrekken
  • jullie zullen aantrekken
  • zij zullen aantrekken

Indicatif futur

  • j'appâterai
  • tu appâteras
  • il/elle appâtera
  • nous appâterons
  • vous appâterez
  • ils/elles appâteront

Toekomende tijd II

  • ik zal aangetrokken hebben
  • jij zult aangetrokken hebben
  • hij/zij/het zal aangetrokken hebben
  • wij zullen aangetrokken hebben
  • jullie zullen aangetrokken hebben
  • zij zullen aangetrokken hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai appâté
  • tu auras appâté
  • il/elle aura appâté
  • nous aurons appâté
  • vous aurez appâté
  • ils/elles auront appâté

Conditionalis I

  • ik zou aantrekken
  • jij zou aantrekken
  • hij/zij/het zou aantrekken
  • wij zouden aantrekken
  • jullie zouden aantrekken
  • zij zouden aantrekken

Conditionnel présent

  • j'appâterais
  • tu appâterais
  • il/elle appâterait
  • nous appâterions
  • vous appâteriez
  • ils/elles appâteraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangetrokken
  • jij zou hebben aangetrokken
  • hij/zij/het zou hebben aangetrokken
  • wij zouden hebben aangetrokken
  • jullie zouden hebben aangetrokken
  • zij zouden hebben aangetrokken

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais appâté
  • tu aurais appâté
  • il/elle aurait appâté
  • nous aurions appâté
  • vous auriez appâté
  • ils/elles auraient appâté

Imperatief

  • jij trek aan
  • jullie trekt aan

Impératif

  • tu appâte
  • vous appâtez

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van aantrekken