Vervoeging van aanvegen
Onbepaalde wijs (infinitief): aanvegen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik veeg aan
- jij veegt aan
- hij/zij/het veegt aan
- wij vegen aan
- jullie vegen aan
- zij vegen aan
Präsens Indikativ
- ich fege aus
- du fegst aus
- er/sie/es fegt aus
- wir fegen aus
- ihr fegt aus
- sie fegen aus
Onvoltooid verleden tijd
- ik veegde aan
- jij veegde aan
- hij/zij/het veegde aan
- wij veegden aan
- jullie veegden aan
- zij veegden aan
Präteritum Indikativ
- ich fegte aus
- du fegtest aus
- er/sie/es fegte aus
- wir fegten aus
- ihr fegtet aus
- sie fegten aus
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangeveegd
- jij hebt aangeveegd
- hij/zij/het heeft aangeveegd
- wij hebben aangeveegd
- jullie hebben aangeveegd
- zij hebben aangeveegd
Perfekt Indikativ
- ich habe ausgefegt
- du hast ausgefegt
- er/sie/es hat ausgefegt
- wir haben ausgefegt
- ihr habt ausgefegt
- sie haben ausgefegt
Voltooid verleden tijd
- ik had aangeveegd
- jij had aangeveegd
- hij/zij/het had aangeveegd
- wij hadden aangeveegd
- jullie hadden aangeveegd
- zij hadden aangeveegd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte ausgefegt
- du hattest ausgefegt
- er/sie/es hatte ausgefegt
- wir hatten ausgefegt
- ihr hattet ausgefegt
- sie hatten ausgefegt
Toekomende tijd I
- ik zal aanvegen
- jij zult aanvegen
- hij/zij/het zal aanvegen
- wij zullen aanvegen
- jullie zullen aanvegen
- zij zullen aanvegen
Futur I Indikativ
- ich werde ausfegen
- du wirst ausfegen
- er/sie/es wird ausfegen
- wir werden ausfegen
- ihr werdet ausfegen
- sie werden ausfegen
Toekomende tijd II
- ik zal aangeveegd hebben
- jij zult aangeveegd hebben
- hij/zij/het zal aangeveegd hebben
- wij zullen aangeveegd hebben
- jullie zullen aangeveegd hebben
- zij zullen aangeveegd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde ausgefegt haben
- du wirst ausgefegt haben
- er/sie/es wird ausgefegt haben
- wir werden ausgefegt haben
- ihr werdet ausgefegt haben
- sie werden ausgefegt haben
Conditionalis I
- ik zou aanvegen
- jij zou aanvegen
- hij/zij/het zou aanvegen
- wij zouden aanvegen
- jullie zouden aanvegen
- zij zouden aanvegen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde ausfegen
- du würdest ausfegen
- er/sie/es würde ausfegen
- wir würden ausfegen
- ihr würdet ausfegen
- sie würden ausfegen
Conditionalis II
- ik zou hebben aangeveegd
- jij zou hebben aangeveegd
- hij/zij/het zou hebben aangeveegd
- wij zouden hebben aangeveegd
- jullie zouden hebben aangeveegd
- zij zouden hebben aangeveegd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde ausgefegt haben
- du würdest ausgefegt haben
- er/sie/es würde ausgefegt haben
- wir würden ausgefegt haben
- ihr würdet ausgefegt haben
- sie würden ausgefegt haben
Imperatief
- jij veeg aan
- jullie veegt aan
Imperativ
- du feg(e) aus
- ihr fegt aus