Vervoeging van aanwijzen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik wijs aan
  • jij wijst aan
  • hij/zij/het wijst aan
  • wij wijzen aan
  • jullie wijzen aan
  • zij wijzen aan

Présent

  • je désigne
  • tu désignes
  • il/elle désigne
  • nous désignons
  • vous désignez
  • ils/elles désignent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik wees aan
  • jij wees aan
  • hij/zij/het wees aan
  • wij wezen aan
  • jullie wezen aan
  • zij wezen aan

Indicatif imparfait

  • je désignais
  • tu désignais
  • il/elle désignait
  • nous désignions
  • vous désigniez
  • ils/elles désignaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangewezen
  • jij hebt aangewezen
  • hij/zij/het heeft aangewezen
  • wij hebben aangewezen
  • jullie hebben aangewezen
  • zij hebben aangewezen

Indicatif passé composé

  • j'ai désigné
  • tu as désigné
  • il/elle a désigné
  • nous avons désigné
  • vous avez désigné
  • ils/elles ont désigné

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangewezen
  • jij had aangewezen
  • hij/zij/het had aangewezen
  • wij hadden aangewezen
  • jullie hadden aangewezen
  • zij hadden aangewezen

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais désigné
  • tu avais désigné
  • il/elle avait désigné
  • nous avions désigné
  • vous aviez désigné
  • ils/elles avaient désigné

Toekomende tijd I

  • ik zal aanwijzen
  • jij zult aanwijzen
  • hij/zij/het zal aanwijzen
  • wij zullen aanwijzen
  • jullie zullen aanwijzen
  • zij zullen aanwijzen

Indicatif futur

  • je désignerai
  • tu désigneras
  • il/elle désignera
  • nous désignerons
  • vous désignerez
  • ils/elles désigneront

Toekomende tijd II

  • ik zal aangewezen hebben
  • jij zult aangewezen hebben
  • hij/zij/het zal aangewezen hebben
  • wij zullen aangewezen hebben
  • jullie zullen aangewezen hebben
  • zij zullen aangewezen hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai désigné
  • tu auras désigné
  • il/elle aura désigné
  • nous aurons désigné
  • vous aurez désigné
  • ils/elles auront désigné

Conditionalis I

  • ik zou aanwijzen
  • jij zou aanwijzen
  • hij/zij/het zou aanwijzen
  • wij zouden aanwijzen
  • jullie zouden aanwijzen
  • zij zouden aanwijzen

Conditionnel présent

  • je désignerais
  • tu désignerais
  • il/elle désignerait
  • nous désignerions
  • vous désigneriez
  • ils/elles désigneraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangewezen
  • jij zou hebben aangewezen
  • hij/zij/het zou hebben aangewezen
  • wij zouden hebben aangewezen
  • jullie zouden hebben aangewezen
  • zij zouden hebben aangewezen

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais désigné
  • tu aurais désigné
  • il/elle aurait désigné
  • nous aurions désigné
  • vous auriez désigné
  • ils/elles auraient désigné

Imperatief

  • jij wijs aan
  • jullie wijst aan

Impératif

  • tu désigne
  • vous désignez

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van aanwijzen