Engels

Nederlands

Present

  • I accept
  • you accept
  • he/she/it accepts
  • we accept
  • you accept
  • they accept

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik laat binnen
  • jij laat binnen
  • hij/zij/het laat binnen
  • wij laten binnen
  • jullie laten binnen
  • zij laten binnen

Simple past

  • I accepted
  • you accepted
  • he/she/it accepted
  • we accepted
  • you accepted
  • they accepted

Onvoltooid verleden tijd

  • ik liet binnen
  • jij liet binnen
  • hij/zij/het liet binnen
  • wij lieten binnen
  • jullie lieten binnen
  • zij lieten binnen

Present perfect

  • I have accepted
  • you have accepted
  • he/she/it has accepted
  • we have accepted
  • you have accepted
  • they have accepted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb binnengelaten
  • jij hebt binnengelaten
  • hij/zij/het heeft binnengelaten
  • wij hebben binnengelaten
  • jullie hebben binnengelaten
  • zij hebben binnengelaten

Past perfect

  • I had accepted
  • you had accepted
  • he/she/it had accepted
  • we had accepted
  • you had accepted
  • they had accepted

Voltooid verleden tijd

  • ik had binnengelaten
  • jij had binnengelaten
  • hij/zij/het had binnengelaten
  • wij hadden binnengelaten
  • jullie hadden binnengelaten
  • zij hadden binnengelaten

Future

  • I will accept
  • you will accept
  • he/she/it will accept
  • we will accept
  • you will accept
  • they will accept

Toekomende tijd I

  • ik zal binnenlaten
  • jij zult binnenlaten
  • hij/zij/het zal binnenlaten
  • wij zullen binnenlaten
  • jullie zullen binnenlaten
  • zij zullen binnenlaten

Future perfect

  • I will have accepted
  • you will have accepted
  • he/she/it will have accepted
  • we will have accepted
  • you will have accepted
  • they will have accepted

Toekomende tijd II

  • ik zal binnengelaten hebben
  • jij zult binnengelaten hebben
  • hij/zij/het zal binnengelaten hebben
  • wij zullen binnengelaten hebben
  • jullie zullen binnengelaten hebben
  • zij zullen binnengelaten hebben

Conditional present

  • I would accept
  • you would accept
  • he/she/it would accept
  • we would accept
  • you would accept
  • they would accept

Conditionalis I

  • ik zou binnenlaten
  • jij zou binnenlaten
  • hij/zij/het zou binnenlaten
  • wij zouden binnenlaten
  • jullie zouden binnenlaten
  • zij zouden binnenlaten

Conditional perfect

  • I would have accepted
  • you would have accepted
  • he/she/it would have accepted
  • we would have accepted
  • you would have accepted
  • they would have accepted

Conditionalis II

  • ik zou hebben binnengelaten
  • jij zou hebben binnengelaten
  • hij/zij/het zou hebben binnengelaten
  • wij zouden hebben binnengelaten
  • jullie zouden hebben binnengelaten
  • zij zouden hebben binnengelaten

Imperative

  • you accept
  • you accept

Imperatief

  • jij laat binnen
  • jullie laat binnen

Verwijzingen

Bekijk 13 definitie(s) van accept