Vervoeging van aderen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ader
  • jij adert
  • hij/zij/het adert
  • wij aderen
  • jullie aderen
  • zij aderen

Indicativo presente

  • yo veteo
  • veteas
  • él/ella vetea
  • nosotros veteamos
  • vosotros veteáis
  • ellos/ellas vetean

Onvoltooid verleden tijd

  • ik aderde
  • jij aderde
  • hij/zij/het aderde
  • wij aderden
  • jullie aderden
  • zij aderden

Indefinido

  • yo veteé
  • veteaste
  • él/ella veteó
  • nosotros veteamos
  • vosotros veteasteis
  • ellos/ellas vetearon

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geaderd
  • jij hebt geaderd
  • hij/zij/het heeft geaderd
  • wij hebben geaderd
  • jullie hebben geaderd
  • zij hebben geaderd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he veteado
  • has veteado
  • él/ella ha veteado
  • nosotros hemos veteado
  • vosotros habéis veteado
  • ellos/ellas han veteado

Voltooid verleden tijd

  • ik had geaderd
  • jij had geaderd
  • hij/zij/het had geaderd
  • wij hadden geaderd
  • jullie hadden geaderd
  • zij hadden geaderd

Pluscuamperfecto

  • yo había veteado
  • habías veteado
  • él/ella había veteado
  • nosotros habíamos veteado
  • vosotros habíais veteado
  • ellos/ellas habían veteado

Toekomende tijd I

  • ik zal aderen
  • jij zult aderen
  • hij/zij/het zal aderen
  • wij zullen aderen
  • jullie zullen aderen
  • zij zullen aderen

Futuro I

  • yo vetearé
  • vetearás
  • él/ella veteará
  • nosotros vetearemos
  • vosotros vetearéis
  • ellos/ellas vetearán

Toekomende tijd II

  • ik zal geaderd hebben
  • jij zult geaderd hebben
  • hij/zij/het zal geaderd hebben
  • wij zullen geaderd hebben
  • jullie zullen geaderd hebben
  • zij zullen geaderd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré veteado
  • habrás veteado
  • él/ella habrá veteado
  • nosotros habremos veteado
  • vosotros habréis veteado
  • ellos/ellas habrán veteado

Conditionalis I

  • ik zou aderen
  • jij zou aderen
  • hij/zij/het zou aderen
  • wij zouden aderen
  • jullie zouden aderen
  • zij zouden aderen

Condicional

  • yo vetearía
  • vetearías
  • él/ella vetearía
  • nosotros vetearíamos
  • vosotros vetearíais
  • ellos/ellas vetearían

Conditionalis II

  • ik zou hebben geaderd
  • jij zou hebben geaderd
  • hij/zij/het zou hebben geaderd
  • wij zouden hebben geaderd
  • jullie zouden hebben geaderd
  • zij zouden hebben geaderd

Condicional perfecto

  • yo habría veteado
  • habrías veteado
  • él/ella habría veteado
  • nosotros habríamos veteado
  • vosotros habríais veteado
  • ellos/ellas habrían veteado

Imperatief

  • jij ader
  • jullie adert

Imperativo presente

  • vetea
  • vosotros vetead