Engels

Nederlands

Present

  • I affect
  • you affect
  • he/she/it affects
  • we affect
  • you affect
  • they affect

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik draai
  • jij draait
  • hij/zij/het draait
  • wij draaien
  • jullie draaien
  • zij draaien

Simple past

  • I affected
  • you affected
  • he/she/it affected
  • we affected
  • you affected
  • they affected

Onvoltooid verleden tijd

  • ik draaide
  • jij draaide
  • hij/zij/het draaide
  • wij draaiden
  • jullie draaiden
  • zij draaiden

Present perfect

  • I have affected
  • you have affected
  • he/she/it has affected
  • we have affected
  • you have affected
  • they have affected

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedraaid
  • jij hebt gedraaid
  • hij/zij/het heeft gedraaid
  • wij hebben gedraaid
  • jullie hebben gedraaid
  • zij hebben gedraaid

Past perfect

  • I had affected
  • you had affected
  • he/she/it had affected
  • we had affected
  • you had affected
  • they had affected

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedraaid
  • jij had gedraaid
  • hij/zij/het had gedraaid
  • wij hadden gedraaid
  • jullie hadden gedraaid
  • zij hadden gedraaid

Future

  • I will affect
  • you will affect
  • he/she/it will affect
  • we will affect
  • you will affect
  • they will affect

Toekomende tijd I

  • ik zal draaien
  • jij zult draaien
  • hij/zij/het zal draaien
  • wij zullen draaien
  • jullie zullen draaien
  • zij zullen draaien

Future perfect

  • I will have affected
  • you will have affected
  • he/she/it will have affected
  • we will have affected
  • you will have affected
  • they will have affected

Toekomende tijd II

  • ik zal gedraaid hebben
  • jij zult gedraaid hebben
  • hij/zij/het zal gedraaid hebben
  • wij zullen gedraaid hebben
  • jullie zullen gedraaid hebben
  • zij zullen gedraaid hebben

Conditional present

  • I would affect
  • you would affect
  • he/she/it would affect
  • we would affect
  • you would affect
  • they would affect

Conditionalis I

  • ik zou draaien
  • jij zou draaien
  • hij/zij/het zou draaien
  • wij zouden draaien
  • jullie zouden draaien
  • zij zouden draaien

Conditional perfect

  • I would have affected
  • you would have affected
  • he/she/it would have affected
  • we would have affected
  • you would have affected
  • they would have affected

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedraaid
  • jij zou hebben gedraaid
  • hij/zij/het zou hebben gedraaid
  • wij zouden hebben gedraaid
  • jullie zouden hebben gedraaid
  • zij zouden hebben gedraaid

Imperative

  • you affect
  • you affect

Imperatief

  • jij draai
  • jullie draait

Verwijzingen

Bekijk 11 definitie(s) van affect