Vervoeging van afkalken

Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik kalk af
    • jij kalkt af
    • hij/zij/het kalkt af
    • wij kalken af
    • jullie kalken af
    • zij kalken af
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik kalkte af
    • jij kalkte af
    • hij/zij/het kalkte af
    • wij kalkten af
    • jullie kalkten af
    • zij kalkten af
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb afgekalkt
    • jij hebt afgekalkt
    • hij/zij/het heeft afgekalkt
    • wij hebben afgekalkt
    • jullie hebben afgekalkt
    • zij hebben afgekalkt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had afgekalkt
    • jij had afgekalkt
    • hij/zij/het had afgekalkt
    • wij hadden afgekalkt
    • jullie hadden afgekalkt
    • zij hadden afgekalkt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal afkalken
    • jij zult afkalken
    • hij/zij/het zal afkalken
    • wij zullen afkalken
    • jullie zullen afkalken
    • zij zullen afkalken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal afgekalkt hebben
    • jij zult afgekalkt hebben
    • hij/zij/het zal afgekalkt hebben
    • wij zullen afgekalkt hebben
    • jullie zullen afgekalkt hebben
    • zij zullen afgekalkt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou afkalken
    • jij zou afkalken
    • hij/zij/het zou afkalken
    • wij zouden afkalken
    • jullie zouden afkalken
    • zij zouden afkalken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben afgekalkt
    • jij zou hebben afgekalkt
    • hij/zij/het zou hebben afgekalkt
    • wij zouden hebben afgekalkt
    • jullie zouden hebben afgekalkt
    • zij zouden hebben afgekalkt
  • Imperatief

    • jij kalk af
    • jullie kalkt af