Vervoeging van aflossen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik los af
  • jij lost af
  • hij/zij/het lost af
  • wij lossen af
  • jullie lossen af
  • zij lossen af

Präsens Indikativ

  • ich ersetze
  • du ersetzt
  • er/sie/es ersetzt
  • wir ersetzen
  • ihr ersetzt
  • sie ersetzen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik loste af
  • jij loste af
  • hij/zij/het loste af
  • wij losten af
  • jullie losten af
  • zij losten af

Präteritum Indikativ

  • ich ersetzte
  • du ersetztest
  • er/sie/es ersetzte
  • wir ersetzten
  • ihr ersetztet
  • sie ersetzten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgelost
  • jij hebt afgelost
  • hij/zij/het heeft afgelost
  • wij hebben afgelost
  • jullie hebben afgelost
  • zij hebben afgelost

Perfekt Indikativ

  • ich habe ersetzt
  • du hast ersetzt
  • er/sie/es hat ersetzt
  • wir haben ersetzt
  • ihr habt ersetzt
  • sie haben ersetzt

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgelost
  • jij had afgelost
  • hij/zij/het had afgelost
  • wij hadden afgelost
  • jullie hadden afgelost
  • zij hadden afgelost

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte ersetzt
  • du hattest ersetzt
  • er/sie/es hatte ersetzt
  • wir hatten ersetzt
  • ihr hattet ersetzt
  • sie hatten ersetzt

Toekomende tijd I

  • ik zal aflossen
  • jij zult aflossen
  • hij/zij/het zal aflossen
  • wij zullen aflossen
  • jullie zullen aflossen
  • zij zullen aflossen

Futur I Indikativ

  • ich werde ersetzen
  • du wirst ersetzen
  • er/sie/es wird ersetzen
  • wir werden ersetzen
  • ihr werdet ersetzen
  • sie werden ersetzen

Toekomende tijd II

  • ik zal afgelost hebben
  • jij zult afgelost hebben
  • hij/zij/het zal afgelost hebben
  • wij zullen afgelost hebben
  • jullie zullen afgelost hebben
  • zij zullen afgelost hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde ersetzt haben
  • du wirst ersetzt haben
  • er/sie/es wird ersetzt haben
  • wir werden ersetzt haben
  • ihr werdet ersetzt haben
  • sie werden ersetzt haben

Conditionalis I

  • ik zou aflossen
  • jij zou aflossen
  • hij/zij/het zou aflossen
  • wij zouden aflossen
  • jullie zouden aflossen
  • zij zouden aflossen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde ersetzen
  • du würdest ersetzen
  • er/sie/es würde ersetzen
  • wir würden ersetzen
  • ihr würdet ersetzen
  • sie würden ersetzen

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgelost
  • jij zou hebben afgelost
  • hij/zij/het zou hebben afgelost
  • wij zouden hebben afgelost
  • jullie zouden hebben afgelost
  • zij zouden hebben afgelost

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde ersetzt haben
  • du würdest ersetzt haben
  • er/sie/es würde ersetzt haben
  • wir würden ersetzt haben
  • ihr würdet ersetzt haben
  • sie würden ersetzt haben

Imperatief

  • jij los af
  • jullie lost af

Imperativ

  • du ersetz(e)
  • ihr ersetzt

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van aflossen