Vervoeging van afraden

Vertaling: entraten

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik raad af
  • jij raadt af
  • hij/zij/het raadt af
  • wij raden af
  • jullie raden af
  • zij raden af

Präsens Indikativ

  • ich entrate
  • du enträtst
  • er/sie/es enträt
  • wir entraten
  • ihr entratet
  • sie entraten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ried af
  • jij ried af
  • hij/zij/het ried af
  • wij rieden af
  • jullie rieden af
  • zij rieden af

Präteritum Indikativ

  • ich entriet
  • du entrietest
  • er/sie/es entriet
  • wir entrieten
  • ihr entrietet
  • sie entrieten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgeraden
  • jij hebt afgeraden
  • hij/zij/het heeft afgeraden
  • wij hebben afgeraden
  • jullie hebben afgeraden
  • zij hebben afgeraden

Perfekt Indikativ

  • ich habe entraten
  • du hast entraten
  • er/sie/es hat entraten
  • wir haben entraten
  • ihr habt entraten
  • sie haben entraten

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgeraden
  • jij had afgeraden
  • hij/zij/het had afgeraden
  • wij hadden afgeraden
  • jullie hadden afgeraden
  • zij hadden afgeraden

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte entraten
  • du hattest entraten
  • er/sie/es hatte entraten
  • wir hatten entraten
  • ihr hattet entraten
  • sie hatten entraten

Toekomende tijd I

  • ik zal afraden
  • jij zult afraden
  • hij/zij/het zal afraden
  • wij zullen afraden
  • jullie zullen afraden
  • zij zullen afraden

Futur I Indikativ

  • ich werde entraten
  • du wirst entraten
  • er/sie/es wird entraten
  • wir werden entraten
  • ihr werdet entraten
  • sie werden entraten

Toekomende tijd II

  • ik zal afgeraden hebben
  • jij zult afgeraden hebben
  • hij/zij/het zal afgeraden hebben
  • wij zullen afgeraden hebben
  • jullie zullen afgeraden hebben
  • zij zullen afgeraden hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde entraten haben
  • du wirst entraten haben
  • er/sie/es wird entraten haben
  • wir werden entraten haben
  • ihr werdet entraten haben
  • sie werden entraten haben

Conditionalis I

  • ik zou afraden
  • jij zou afraden
  • hij/zij/het zou afraden
  • wij zouden afraden
  • jullie zouden afraden
  • zij zouden afraden

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde entraten
  • du würdest entraten
  • er/sie/es würde entraten
  • wir würden entraten
  • ihr würdet entraten
  • sie würden entraten

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgeraden
  • jij zou hebben afgeraden
  • hij/zij/het zou hebben afgeraden
  • wij zouden hebben afgeraden
  • jullie zouden hebben afgeraden
  • zij zouden hebben afgeraden

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde entraten haben
  • du würdest entraten haben
  • er/sie/es würde entraten haben
  • wir würden entraten haben
  • ihr würdet entraten haben
  • sie würden entraten haben

Imperatief

  • jij raad af
  • jullie raadt af

Imperativ

  • du entrat(e)
  • ihr entratet

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van afraden