Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik trek af
  • jij trekt af
  • hij/zij/het trekt af
  • wij trekken af
  • jullie trekken af
  • zij trekken af

Present

  • I disappear
  • you disappear
  • he/she/it disappears
  • we disappear
  • you disappear
  • they disappear

Onvoltooid verleden tijd

  • ik trok af
  • jij trok af
  • hij/zij/het trok af
  • wij trokken af
  • jullie trokken af
  • zij trokken af

Simple past

  • I disappeared
  • you disappeared
  • he/she/it disappeared
  • we disappeared
  • you disappeared
  • they disappeared

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgetrokken
  • jij hebt afgetrokken
  • hij/zij/het heeft afgetrokken
  • wij hebben afgetrokken
  • jullie hebben afgetrokken
  • zij hebben afgetrokken

Present perfect

  • I have disappeared
  • you have disappeared
  • he/she/it has disappeared
  • we have disappeared
  • you have disappeared
  • they have disappeared

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgetrokken
  • jij had afgetrokken
  • hij/zij/het had afgetrokken
  • wij hadden afgetrokken
  • jullie hadden afgetrokken
  • zij hadden afgetrokken

Past perfect

  • I had disappeared
  • you had disappeared
  • he/she/it had disappeared
  • we had disappeared
  • you had disappeared
  • they had disappeared

Toekomende tijd I

  • ik zal aftrekken
  • jij zult aftrekken
  • hij/zij/het zal aftrekken
  • wij zullen aftrekken
  • jullie zullen aftrekken
  • zij zullen aftrekken

Future

  • I will disappear
  • you will disappear
  • he/she/it will disappear
  • we will disappear
  • you will disappear
  • they will disappear

Toekomende tijd II

  • ik zal afgetrokken hebben
  • jij zult afgetrokken hebben
  • hij/zij/het zal afgetrokken hebben
  • wij zullen afgetrokken hebben
  • jullie zullen afgetrokken hebben
  • zij zullen afgetrokken hebben

Future perfect

  • I will have disappeared
  • you will have disappeared
  • he/she/it will have disappeared
  • we will have disappeared
  • you will have disappeared
  • they will have disappeared

Conditionalis I

  • ik zou aftrekken
  • jij zou aftrekken
  • hij/zij/het zou aftrekken
  • wij zouden aftrekken
  • jullie zouden aftrekken
  • zij zouden aftrekken

Conditional present

  • I would disappear
  • you would disappear
  • he/she/it would disappear
  • we would disappear
  • you would disappear
  • they would disappear

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgetrokken
  • jij zou hebben afgetrokken
  • hij/zij/het zou hebben afgetrokken
  • wij zouden hebben afgetrokken
  • jullie zouden hebben afgetrokken
  • zij zouden hebben afgetrokken

Conditional perfect

  • I would have disappeared
  • you would have disappeared
  • he/she/it would have disappeared
  • we would have disappeared
  • you would have disappeared
  • they would have disappeared

Imperatief

  • jij trek af
  • jullie trekt af

Imperative

  • you disappear
  • you disappear

Verwijzingen

Bekijk 8 definitie(s) van aftrekken