Vervoeging van afzweren
Onbepaalde wijs (infinitief): afzweren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het zweert af
- zij zweren af
Present
- he/she/it quits
- they quit
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het zwoor af
- zij zworen af
Simple past
- he/she/it quitted; quit
- they quitted; quit
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het is afgezworen
- zij zijn afgezworen
Present perfect
- he/she/it has quitted; quit
- they have quitted; quit
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het was afgezworen
- zij waren afgezworen
Past perfect
- he/she/it had quitted; quit
- they had quitted; quit
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal afzweren
- zij zult afzweren
Future
- he/she/it will quit
- they will quit
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal afgezworen zijn
- zij zult afgezworen zijn
Future perfect
- he/she/it will have quitted; quit
- they will have quitted; quit
Conditionalis I
- hij/zij/het zal afzweren
- zij zullen afzweren
Conditional present
- he/she/it would quit
- they would quit
Conditionalis II
- hij/zij/het zal zijn afgezworen
- zij zullen zijn afgezworen
Conditional perfect
- he/she/it would have quitted; quit
- they would have quitted; quit