Engels

Nederlands

Present

  • I allow
  • you allow
  • he/she/it allows
  • we allow
  • you allow
  • they allow

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verleen
  • jij verleent
  • hij/zij/het verleent
  • wij verlenen
  • jullie verlenen
  • zij verlenen

Simple past

  • I allowed
  • you allowed
  • he/she/it allowed
  • we allowed
  • you allowed
  • they allowed

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verleende
  • jij verleende
  • hij/zij/het verleende
  • wij verleenden
  • jullie verleenden
  • zij verleenden

Present perfect

  • I have allowed
  • you have allowed
  • he/she/it has allowed
  • we have allowed
  • you have allowed
  • they have allowed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verleend
  • jij hebt verleend
  • hij/zij/het heeft verleend
  • wij hebben verleend
  • jullie hebben verleend
  • zij hebben verleend

Past perfect

  • I had allowed
  • you had allowed
  • he/she/it had allowed
  • we had allowed
  • you had allowed
  • they had allowed

Voltooid verleden tijd

  • ik had verleend
  • jij had verleend
  • hij/zij/het had verleend
  • wij hadden verleend
  • jullie hadden verleend
  • zij hadden verleend

Future

  • I will allow
  • you will allow
  • he/she/it will allow
  • we will allow
  • you will allow
  • they will allow

Toekomende tijd I

  • ik zal verlenen
  • jij zult verlenen
  • hij/zij/het zal verlenen
  • wij zullen verlenen
  • jullie zullen verlenen
  • zij zullen verlenen

Future perfect

  • I will have allowed
  • you will have allowed
  • he/she/it will have allowed
  • we will have allowed
  • you will have allowed
  • they will have allowed

Toekomende tijd II

  • ik zal verleend hebben
  • jij zult verleend hebben
  • hij/zij/het zal verleend hebben
  • wij zullen verleend hebben
  • jullie zullen verleend hebben
  • zij zullen verleend hebben

Conditional present

  • I would allow
  • you would allow
  • he/she/it would allow
  • we would allow
  • you would allow
  • they would allow

Conditionalis I

  • ik zou verlenen
  • jij zou verlenen
  • hij/zij/het zou verlenen
  • wij zouden verlenen
  • jullie zouden verlenen
  • zij zouden verlenen

Conditional perfect

  • I would have allowed
  • you would have allowed
  • he/she/it would have allowed
  • we would have allowed
  • you would have allowed
  • they would have allowed

Conditionalis II

  • ik zou hebben verleend
  • jij zou hebben verleend
  • hij/zij/het zou hebben verleend
  • wij zouden hebben verleend
  • jullie zouden hebben verleend
  • zij zouden hebben verleend

Imperative

  • you allow
  • you allow

Imperatief

  • jij verleen
  • jullie verleent

Verwijzingen

Bekijk 14 definitie(s) van allow