Vervoeging van amerikaniseren

Onbepaalde wijs (infinitief): amerikaniseren

Vertaling: américaniser

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik amerikaniseer
  • jij amerikaniseert
  • hij/zij/het amerikaniseert
  • wij amerikaniseren
  • jullie amerikaniseren
  • zij amerikaniseren

Présent

  • j'américanise
  • tu américanises
  • il/elle américanise
  • nous américanisons
  • vous américanisez
  • ils/elles américanisent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik amerikaniseerde
  • jij amerikaniseerde
  • hij/zij/het amerikaniseerde
  • wij amerikaniseerden
  • jullie amerikaniseerden
  • zij amerikaniseerden

Indicatif imparfait

  • j'américanisais
  • tu américanisais
  • il/elle américanisait
  • nous américanisions
  • vous américanisiez
  • ils/elles américanisaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geamerikaniseerd
  • jij hebt geamerikaniseerd
  • hij/zij/het heeft geamerikaniseerd
  • wij hebben geamerikaniseerd
  • jullie hebben geamerikaniseerd
  • zij hebben geamerikaniseerd

Indicatif passé composé

  • j'ai américanisé
  • tu as américanisé
  • il/elle a américanisé
  • nous avons américanisé
  • vous avez américanisé
  • ils/elles ont américanisé

Voltooid verleden tijd

  • ik had geamerikaniseerd
  • jij had geamerikaniseerd
  • hij/zij/het had geamerikaniseerd
  • wij hadden geamerikaniseerd
  • jullie hadden geamerikaniseerd
  • zij hadden geamerikaniseerd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais américanisé
  • tu avais américanisé
  • il/elle avait américanisé
  • nous avions américanisé
  • vous aviez américanisé
  • ils/elles avaient américanisé

Toekomende tijd I

  • ik zal amerikaniseren
  • jij zult amerikaniseren
  • hij/zij/het zal amerikaniseren
  • wij zullen amerikaniseren
  • jullie zullen amerikaniseren
  • zij zullen amerikaniseren

Indicatif futur

  • j'américaniserai
  • tu américaniseras
  • il/elle américanisera
  • nous américaniserons
  • vous américaniserez
  • ils/elles américaniseront

Toekomende tijd II

  • ik zal geamerikaniseerd hebben
  • jij zult geamerikaniseerd hebben
  • hij/zij/het zal geamerikaniseerd hebben
  • wij zullen geamerikaniseerd hebben
  • jullie zullen geamerikaniseerd hebben
  • zij zullen geamerikaniseerd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai américanisé
  • tu auras américanisé
  • il/elle aura américanisé
  • nous aurons américanisé
  • vous aurez américanisé
  • ils/elles auront américanisé

Conditionalis I

  • ik zou amerikaniseren
  • jij zou amerikaniseren
  • hij/zij/het zou amerikaniseren
  • wij zouden amerikaniseren
  • jullie zouden amerikaniseren
  • zij zouden amerikaniseren

Conditionnel présent

  • j'américaniserais
  • tu américaniserais
  • il/elle américaniserait
  • nous américaniserions
  • vous américaniseriez
  • ils/elles américaniseraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben geamerikaniseerd
  • jij zou hebben geamerikaniseerd
  • hij/zij/het zou hebben geamerikaniseerd
  • wij zouden hebben geamerikaniseerd
  • jullie zouden hebben geamerikaniseerd
  • zij zouden hebben geamerikaniseerd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais américanisé
  • tu aurais américanisé
  • il/elle aurait américanisé
  • nous aurions américanisé
  • vous auriez américanisé
  • ils/elles auraient américanisé

Imperatief

  • jij amerikaniseer
  • jullie amerikaniseert

Impératif

  • tu américanise
  • vous américanisez