Engels

Nederlands

Present

  • I appeal
  • you appeal
  • he/she/it appeals
  • we appeal
  • you appeal
  • they appeal

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bid
  • jij bidt
  • hij/zij/het bidt
  • wij bidden
  • jullie bidden
  • zij bidden

Simple past

  • I appealed
  • you appealed
  • he/she/it appealed
  • we appealed
  • you appealed
  • they appealed

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bad
  • jij bad
  • hij/zij/het bad
  • wij baden
  • jullie baden
  • zij baden

Present perfect

  • I have appealed
  • you have appealed
  • he/she/it has appealed
  • we have appealed
  • you have appealed
  • they have appealed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gebeden
  • jij hebt gebeden
  • hij/zij/het heeft gebeden
  • wij hebben gebeden
  • jullie hebben gebeden
  • zij hebben gebeden

Past perfect

  • I had appealed
  • you had appealed
  • he/she/it had appealed
  • we had appealed
  • you had appealed
  • they had appealed

Voltooid verleden tijd

  • ik had gebeden
  • jij had gebeden
  • hij/zij/het had gebeden
  • wij hadden gebeden
  • jullie hadden gebeden
  • zij hadden gebeden

Future

  • I will appeal
  • you will appeal
  • he/she/it will appeal
  • we will appeal
  • you will appeal
  • they will appeal

Toekomende tijd I

  • ik zal bidden
  • jij zult bidden
  • hij/zij/het zal bidden
  • wij zullen bidden
  • jullie zullen bidden
  • zij zullen bidden

Future perfect

  • I will have appealed
  • you will have appealed
  • he/she/it will have appealed
  • we will have appealed
  • you will have appealed
  • they will have appealed

Toekomende tijd II

  • ik zal gebeden hebben
  • jij zult gebeden hebben
  • hij/zij/het zal gebeden hebben
  • wij zullen gebeden hebben
  • jullie zullen gebeden hebben
  • zij zullen gebeden hebben

Conditional present

  • I would appeal
  • you would appeal
  • he/she/it would appeal
  • we would appeal
  • you would appeal
  • they would appeal

Conditionalis I

  • ik zou bidden
  • jij zou bidden
  • hij/zij/het zou bidden
  • wij zouden bidden
  • jullie zouden bidden
  • zij zouden bidden

Conditional perfect

  • I would have appealed
  • you would have appealed
  • he/she/it would have appealed
  • we would have appealed
  • you would have appealed
  • they would have appealed

Conditionalis II

  • ik zou hebben gebeden
  • jij zou hebben gebeden
  • hij/zij/het zou hebben gebeden
  • wij zouden hebben gebeden
  • jullie zouden hebben gebeden
  • zij zouden hebben gebeden

Imperative

  • you appeal
  • you appeal

Imperatief

  • jij bid
  • jullie bidt

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van appeal