Engels

Nederlands

Present

  • I appear
  • you appear
  • he/she/it appears
  • we appear
  • you appear
  • they appear

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik daag op
  • jij daagt op
  • hij/zij/het daagt op
  • wij dagen op
  • jullie dagen op
  • zij dagen op

Simple past

  • I appeared
  • you appeared
  • he/she/it appeared
  • we appeared
  • you appeared
  • they appeared

Onvoltooid verleden tijd

  • ik daagde op
  • jij daagde op
  • hij/zij/het daagde op
  • wij daagden op
  • jullie daagden op
  • zij daagden op

Present perfect

  • I have appeared
  • you have appeared
  • he/she/it has appeared
  • we have appeared
  • you have appeared
  • they have appeared

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben opgedaagd
  • jij bent opgedaagd
  • hij/zij/het is opgedaagd
  • wij zijn opgedaagd
  • jullie zijn opgedaagd
  • zij zijn opgedaagd

Past perfect

  • I had appeared
  • you had appeared
  • he/she/it had appeared
  • we had appeared
  • you had appeared
  • they had appeared

Voltooid verleden tijd

  • ik was opgedaagd
  • jij was opgedaagd
  • hij/zij/het was opgedaagd
  • wij waren opgedaagd
  • jullie waren opgedaagd
  • zij waren opgedaagd

Future

  • I will appear
  • you will appear
  • he/she/it will appear
  • we will appear
  • you will appear
  • they will appear

Toekomende tijd I

  • ik zal opdagen
  • jij zult opdagen
  • hij/zij/het zal opdagen
  • wij zullen opdagen
  • jullie zullen opdagen
  • zij zullen opdagen

Future perfect

  • I will have appeared
  • you will have appeared
  • he/she/it will have appeared
  • we will have appeared
  • you will have appeared
  • they will have appeared

Toekomende tijd II

  • ik zal opgedaagd zijn
  • jij zult opgedaagd zijn
  • hij/zij/het zal opgedaagd zijn
  • wij zullen opgedaagd zijn
  • jullie zullen opgedaagd zijn
  • zij zullen opgedaagd zijn

Conditional present

  • I would appear
  • you would appear
  • he/she/it would appear
  • we would appear
  • you would appear
  • they would appear

Conditionalis I

  • ik zou opdagen
  • jij zou opdagen
  • hij/zij/het zou opdagen
  • wij zouden opdagen
  • jullie zouden opdagen
  • zij zouden opdagen

Conditional perfect

  • I would have appeared
  • you would have appeared
  • he/she/it would have appeared
  • we would have appeared
  • you would have appeared
  • they would have appeared

Conditionalis II

  • ik zou zijn opgedaagd
  • jij zou zijn opgedaagd
  • hij/zij/het zou zijn opgedaagd
  • wij zouden zijn opgedaagd
  • jullie zouden zijn opgedaagd
  • zij zouden zijn opgedaagd

Imperative

  • you appear
  • you appear

Imperatief

  • jij daag op
  • jullie daagt op

Verwijzingen

Bekijk 12 definitie(s) van appear