Engels

Nederlands

Present

  • I approach
  • you approach
  • he/she/it approaches
  • we approach
  • you approach
  • they approach

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik contacteer
  • jij contacteert
  • hij/zij/het contacteert
  • wij contacteren
  • jullie contacteren
  • zij contacteren

Simple past

  • I approached
  • you approached
  • he/she/it approached
  • we approached
  • you approached
  • they approached

Onvoltooid verleden tijd

  • ik contacteerde
  • jij contacteerde
  • hij/zij/het contacteerde
  • wij contacteerden
  • jullie contacteerden
  • zij contacteerden

Present perfect

  • I have approached
  • you have approached
  • he/she/it has approached
  • we have approached
  • you have approached
  • they have approached

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gecontacteerd
  • jij hebt gecontacteerd
  • hij/zij/het heeft gecontacteerd
  • wij hebben gecontacteerd
  • jullie hebben gecontacteerd
  • zij hebben gecontacteerd

Past perfect

  • I had approached
  • you had approached
  • he/she/it had approached
  • we had approached
  • you had approached
  • they had approached

Voltooid verleden tijd

  • ik had gecontacteerd
  • jij had gecontacteerd
  • hij/zij/het had gecontacteerd
  • wij hadden gecontacteerd
  • jullie hadden gecontacteerd
  • zij hadden gecontacteerd

Future

  • I will approach
  • you will approach
  • he/she/it will approach
  • we will approach
  • you will approach
  • they will approach

Toekomende tijd I

  • ik zal contacteren
  • jij zult contacteren
  • hij/zij/het zal contacteren
  • wij zullen contacteren
  • jullie zullen contacteren
  • zij zullen contacteren

Future perfect

  • I will have approached
  • you will have approached
  • he/she/it will have approached
  • we will have approached
  • you will have approached
  • they will have approached

Toekomende tijd II

  • ik zal gecontacteerd hebben
  • jij zult gecontacteerd hebben
  • hij/zij/het zal gecontacteerd hebben
  • wij zullen gecontacteerd hebben
  • jullie zullen gecontacteerd hebben
  • zij zullen gecontacteerd hebben

Conditional present

  • I would approach
  • you would approach
  • he/she/it would approach
  • we would approach
  • you would approach
  • they would approach

Conditionalis I

  • ik zou contacteren
  • jij zou contacteren
  • hij/zij/het zou contacteren
  • wij zouden contacteren
  • jullie zouden contacteren
  • zij zouden contacteren

Conditional perfect

  • I would have approached
  • you would have approached
  • he/she/it would have approached
  • we would have approached
  • you would have approached
  • they would have approached

Conditionalis II

  • ik zou hebben gecontacteerd
  • jij zou hebben gecontacteerd
  • hij/zij/het zou hebben gecontacteerd
  • wij zouden hebben gecontacteerd
  • jullie zouden hebben gecontacteerd
  • zij zouden hebben gecontacteerd

Imperative

  • you approach
  • you approach

Imperatief

  • jij contacteer
  • jullie contacteert

Verwijzingen

Bekijk 6 definitie(s) van approach