Engels
Nederlands
Present
- I arise
- you arise
- he/she/it arises
- we arise
- you arise
- they arise
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik rebelleer
- jij rebelleert
- hij/zij/het rebelleert
- wij rebelleren
- jullie rebelleren
- zij rebelleren
Simple past
- I arose
- you arose
- he/she/it arose
- we arose
- you arose
- they arose
Onvoltooid verleden tijd
- ik rebelleerde
- jij rebelleerde
- hij/zij/het rebelleerde
- wij rebelleerden
- jullie rebelleerden
- zij rebelleerden
Present perfect
- I have arisen
- you have arisen
- he/she/it has arisen
- we have arisen
- you have arisen
- they have arisen
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gerebelleerd
- jij hebt gerebelleerd
- hij/zij/het heeft gerebelleerd
- wij hebben gerebelleerd
- jullie hebben gerebelleerd
- zij hebben gerebelleerd
Past perfect
- I had arisen
- you had arisen
- he/she/it had arisen
- we had arisen
- you had arisen
- they had arisen
Voltooid verleden tijd
- ik had gerebelleerd
- jij had gerebelleerd
- hij/zij/het had gerebelleerd
- wij hadden gerebelleerd
- jullie hadden gerebelleerd
- zij hadden gerebelleerd
Future
- I will arise
- you will arise
- he/she/it will arise
- we will arise
- you will arise
- they will arise
Toekomende tijd I
- ik zal rebelleren
- jij zult rebelleren
- hij/zij/het zal rebelleren
- wij zullen rebelleren
- jullie zullen rebelleren
- zij zullen rebelleren
Future perfect
- I will have arisen
- you will have arisen
- he/she/it will have arisen
- we will have arisen
- you will have arisen
- they will have arisen
Toekomende tijd II
- ik zal gerebelleerd hebben
- jij zult gerebelleerd hebben
- hij/zij/het zal gerebelleerd hebben
- wij zullen gerebelleerd hebben
- jullie zullen gerebelleerd hebben
- zij zullen gerebelleerd hebben
Conditional present
- I would arise
- you would arise
- he/she/it would arise
- we would arise
- you would arise
- they would arise
Conditionalis I
- ik zou rebelleren
- jij zou rebelleren
- hij/zij/het zou rebelleren
- wij zouden rebelleren
- jullie zouden rebelleren
- zij zouden rebelleren
Conditional perfect
- I would have arisen
- you would have arisen
- he/she/it would have arisen
- we would have arisen
- you would have arisen
- they would have arisen
Conditionalis II
- ik zou hebben gerebelleerd
- jij zou hebben gerebelleerd
- hij/zij/het zou hebben gerebelleerd
- wij zouden hebben gerebelleerd
- jullie zouden hebben gerebelleerd
- zij zouden hebben gerebelleerd
Imperative
- you arise
- you arise
Imperatief
- jij rebelleer
- jullie rebelleert