Engels

Nederlands

Present

  • I arouse
  • you arouse
  • he/she/it arouses
  • we arouse
  • you arouse
  • they arouse

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik evoqueer
  • jij evoqueert
  • hij/zij/het evoqueert
  • wij evoqueren
  • jullie evoqueren
  • zij evoqueren

Simple past

  • I aroused
  • you aroused
  • he/she/it aroused
  • we aroused
  • you aroused
  • they aroused

Onvoltooid verleden tijd

  • ik evoqueerde
  • jij evoqueerde
  • hij/zij/het evoqueerde
  • wij evoqueerden
  • jullie evoqueerden
  • zij evoqueerden

Present perfect

  • I have aroused
  • you have aroused
  • he/she/it has aroused
  • we have aroused
  • you have aroused
  • they have aroused

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geëvoqueerd
  • jij hebt geëvoqueerd
  • hij/zij/het heeft geëvoqueerd
  • wij hebben geëvoqueerd
  • jullie hebben geëvoqueerd
  • zij hebben geëvoqueerd

Past perfect

  • I had aroused
  • you had aroused
  • he/she/it had aroused
  • we had aroused
  • you had aroused
  • they had aroused

Voltooid verleden tijd

  • ik had geëvoqueerd
  • jij had geëvoqueerd
  • hij/zij/het had geëvoqueerd
  • wij hadden geëvoqueerd
  • jullie hadden geëvoqueerd
  • zij hadden geëvoqueerd

Future

  • I will arouse
  • you will arouse
  • he/she/it will arouse
  • we will arouse
  • you will arouse
  • they will arouse

Toekomende tijd I

  • ik zal evoqueren
  • jij zult evoqueren
  • hij/zij/het zal evoqueren
  • wij zullen evoqueren
  • jullie zullen evoqueren
  • zij zullen evoqueren

Future perfect

  • I will have aroused
  • you will have aroused
  • he/she/it will have aroused
  • we will have aroused
  • you will have aroused
  • they will have aroused

Toekomende tijd II

  • ik zal geëvoqueerd hebben
  • jij zult geëvoqueerd hebben
  • hij/zij/het zal geëvoqueerd hebben
  • wij zullen geëvoqueerd hebben
  • jullie zullen geëvoqueerd hebben
  • zij zullen geëvoqueerd hebben

Conditional present

  • I would arouse
  • you would arouse
  • he/she/it would arouse
  • we would arouse
  • you would arouse
  • they would arouse

Conditionalis I

  • ik zou evoqueren
  • jij zou evoqueren
  • hij/zij/het zou evoqueren
  • wij zouden evoqueren
  • jullie zouden evoqueren
  • zij zouden evoqueren

Conditional perfect

  • I would have aroused
  • you would have aroused
  • he/she/it would have aroused
  • we would have aroused
  • you would have aroused
  • they would have aroused

Conditionalis II

  • ik zou hebben geëvoqueerd
  • jij zou hebben geëvoqueerd
  • hij/zij/het zou hebben geëvoqueerd
  • wij zouden hebben geëvoqueerd
  • jullie zouden hebben geëvoqueerd
  • zij zouden hebben geëvoqueerd

Imperative

  • you arouse
  • you arouse

Imperatief

  • jij evoqueer
  • jullie evoqueert

Verwijzingen

Bekijk 14 definitie(s) van arouse