Vervoeging van aufnehmen

Duits

Nederlands

Präsens Indikativ

  • ich nehme auf
  • du nimmst auf
  • er/sie/es nimmt auf
  • wir nehmen auf
  • ihr nehmt auf
  • sie nehmen auf

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik absorbeer
  • jij absorbeert
  • hij/zij/het absorbeert
  • wij absorberen
  • jullie absorberen
  • zij absorberen

Präteritum Indikativ

  • ich nahm auf
  • du nahmst auf
  • er/sie/es nahm auf
  • wir nahmen auf
  • ihr nahmt auf
  • sie nahmen auf

Onvoltooid verleden tijd

  • ik absorbeerde
  • jij absorbeerde
  • hij/zij/het absorbeerde
  • wij absorbeerden
  • jullie absorbeerden
  • zij absorbeerden

Perfekt Indikativ

  • ich habe aufgenommen
  • du hast aufgenommen
  • er/sie/es hat aufgenommen
  • wir haben aufgenommen
  • ihr habt aufgenommen
  • sie haben aufgenommen

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geabsorbeerd
  • jij hebt geabsorbeerd
  • hij/zij/het heeft geabsorbeerd
  • wij hebben geabsorbeerd
  • jullie hebben geabsorbeerd
  • zij hebben geabsorbeerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte aufgenommen
  • du hattest aufgenommen
  • er/sie/es hatte aufgenommen
  • wir hatten aufgenommen
  • ihr hattet aufgenommen
  • sie hatten aufgenommen

Voltooid verleden tijd

  • ik had geabsorbeerd
  • jij had geabsorbeerd
  • hij/zij/het had geabsorbeerd
  • wij hadden geabsorbeerd
  • jullie hadden geabsorbeerd
  • zij hadden geabsorbeerd

Futur I Indikativ

  • ich werde aufnehmen
  • du wirst aufnehmen
  • er/sie/es wird aufnehmen
  • wir werden aufnehmen
  • ihr werdet aufnehmen
  • sie werden aufnehmen

Toekomende tijd I

  • ik zal absorberen
  • jij zult absorberen
  • hij/zij/het zal absorberen
  • wij zullen absorberen
  • jullie zullen absorberen
  • zij zullen absorberen

Futur II Indikativ

  • ich werde aufgenommen haben
  • du wirst aufgenommen haben
  • er/sie/es wird aufgenommen haben
  • wir werden aufgenommen haben
  • ihr werdet aufgenommen haben
  • sie werden aufgenommen haben

Toekomende tijd II

  • ik zal geabsorbeerd hebben
  • jij zult geabsorbeerd hebben
  • hij/zij/het zal geabsorbeerd hebben
  • wij zullen geabsorbeerd hebben
  • jullie zullen geabsorbeerd hebben
  • zij zullen geabsorbeerd hebben

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde aufnehmen
  • du würdest aufnehmen
  • er/sie/es würde aufnehmen
  • wir würden aufnehmen
  • ihr würdet aufnehmen
  • sie würden aufnehmen

Conditionalis I

  • ik zou absorberen
  • jij zou absorberen
  • hij/zij/het zou absorberen
  • wij zouden absorberen
  • jullie zouden absorberen
  • zij zouden absorberen

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde aufgenommen haben
  • du würdest aufgenommen haben
  • er/sie/es würde aufgenommen haben
  • wir würden aufgenommen haben
  • ihr würdet aufgenommen haben
  • sie würden aufgenommen haben

Conditionalis II

  • ik zou hebben geabsorbeerd
  • jij zou hebben geabsorbeerd
  • hij/zij/het zou hebben geabsorbeerd
  • wij zouden hebben geabsorbeerd
  • jullie zouden hebben geabsorbeerd
  • zij zouden hebben geabsorbeerd

Imperativ

  • du nimm auf
  • ihr nehmt auf

Imperatief

  • jij absorbeer
  • jullie absorbeert