Vervoeging van automatiseren

Onbepaalde wijs (infinitief): automatiseren

Vertaling: automatisieren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik automatiseer
  • jij automatiseert
  • hij/zij/het automatiseert
  • wij automatiseren
  • jullie automatiseren
  • zij automatiseren

Präsens Indikativ

  • ich automatisiere
  • du automatisierst
  • er/sie/es automatisiert
  • wir automatisieren
  • ihr automatisiert
  • sie automatisieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik automatiseerde
  • jij automatiseerde
  • hij/zij/het automatiseerde
  • wij automatiseerden
  • jullie automatiseerden
  • zij automatiseerden

Präteritum Indikativ

  • ich automatisierte
  • du automatisiertest
  • er/sie/es automatisierte
  • wir automatisierten
  • ihr automatisiertet
  • sie automatisierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geautomatiseerd
  • jij hebt geautomatiseerd
  • hij/zij/het heeft geautomatiseerd
  • wij hebben geautomatiseerd
  • jullie hebben geautomatiseerd
  • zij hebben geautomatiseerd

Perfekt Indikativ

  • ich habe automatisiert
  • du hast automatisiert
  • er/sie/es hat automatisiert
  • wir haben automatisiert
  • ihr habt automatisiert
  • sie haben automatisiert

Voltooid verleden tijd

  • ik had geautomatiseerd
  • jij had geautomatiseerd
  • hij/zij/het had geautomatiseerd
  • wij hadden geautomatiseerd
  • jullie hadden geautomatiseerd
  • zij hadden geautomatiseerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte automatisiert
  • du hattest automatisiert
  • er/sie/es hatte automatisiert
  • wir hatten automatisiert
  • ihr hattet automatisiert
  • sie hatten automatisiert

Toekomende tijd I

  • ik zal automatiseren
  • jij zult automatiseren
  • hij/zij/het zal automatiseren
  • wij zullen automatiseren
  • jullie zullen automatiseren
  • zij zullen automatiseren

Futur I Indikativ

  • ich werde automatisieren
  • du wirst automatisieren
  • er/sie/es wird automatisieren
  • wir werden automatisieren
  • ihr werdet automatisieren
  • sie werden automatisieren

Toekomende tijd II

  • ik zal geautomatiseerd hebben
  • jij zult geautomatiseerd hebben
  • hij/zij/het zal geautomatiseerd hebben
  • wij zullen geautomatiseerd hebben
  • jullie zullen geautomatiseerd hebben
  • zij zullen geautomatiseerd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde automatisiert haben
  • du wirst automatisiert haben
  • er/sie/es wird automatisiert haben
  • wir werden automatisiert haben
  • ihr werdet automatisiert haben
  • sie werden automatisiert haben

Conditionalis I

  • ik zou automatiseren
  • jij zou automatiseren
  • hij/zij/het zou automatiseren
  • wij zouden automatiseren
  • jullie zouden automatiseren
  • zij zouden automatiseren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde automatisieren
  • du würdest automatisieren
  • er/sie/es würde automatisieren
  • wir würden automatisieren
  • ihr würdet automatisieren
  • sie würden automatisieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben geautomatiseerd
  • jij zou hebben geautomatiseerd
  • hij/zij/het zou hebben geautomatiseerd
  • wij zouden hebben geautomatiseerd
  • jullie zouden hebben geautomatiseerd
  • zij zouden hebben geautomatiseerd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde automatisiert haben
  • du würdest automatisiert haben
  • er/sie/es würde automatisiert haben
  • wir würden automatisiert haben
  • ihr würdet automatisiert haben
  • sie würden automatisiert haben

Imperatief

  • jij automatiseer
  • jullie automatiseert

Imperativ

  • du automatisiere
  • ihr automatisiert