Vervoeging van bedingen

Vertaling: estipular

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik beding
  • jij bedingt
  • hij/zij/het bedingt
  • wij bedingen
  • jullie bedingen
  • zij bedingen

Indicativo presente

  • yo estipulo
  • estipulas
  • él/ella estipula
  • nosotros estipulamos
  • vosotros estipuláis
  • ellos/ellas estipulan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bedong
  • jij bedong
  • hij/zij/het bedong
  • wij bedongen
  • jullie bedongen
  • zij bedongen

Indefinido

  • yo estipulé
  • estipulaste
  • él/ella estipuló
  • nosotros estipulamos
  • vosotros estipulasteis
  • ellos/ellas estipularon

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bedongen
  • jij hebt bedongen
  • hij/zij/het heeft bedongen
  • wij hebben bedongen
  • jullie hebben bedongen
  • zij hebben bedongen

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he estipulado
  • has estipulado
  • él/ella ha estipulado
  • nosotros hemos estipulado
  • vosotros habéis estipulado
  • ellos/ellas han estipulado

Voltooid verleden tijd

  • ik had bedongen
  • jij had bedongen
  • hij/zij/het had bedongen
  • wij hadden bedongen
  • jullie hadden bedongen
  • zij hadden bedongen

Pluscuamperfecto

  • yo había estipulado
  • habías estipulado
  • él/ella había estipulado
  • nosotros habíamos estipulado
  • vosotros habíais estipulado
  • ellos/ellas habían estipulado

Toekomende tijd I

  • ik zal bedingen
  • jij zult bedingen
  • hij/zij/het zal bedingen
  • wij zullen bedingen
  • jullie zullen bedingen
  • zij zullen bedingen

Futuro I

  • yo estipularé
  • estipularás
  • él/ella estipulará
  • nosotros estipularemos
  • vosotros estipularéis
  • ellos/ellas estipularán

Toekomende tijd II

  • ik zal bedongen hebben
  • jij zult bedongen hebben
  • hij/zij/het zal bedongen hebben
  • wij zullen bedongen hebben
  • jullie zullen bedongen hebben
  • zij zullen bedongen hebben

Futuro perfecto

  • yo habré estipulado
  • habrás estipulado
  • él/ella habrá estipulado
  • nosotros habremos estipulado
  • vosotros habréis estipulado
  • ellos/ellas habrán estipulado

Conditionalis I

  • ik zou bedingen
  • jij zou bedingen
  • hij/zij/het zou bedingen
  • wij zouden bedingen
  • jullie zouden bedingen
  • zij zouden bedingen

Condicional

  • yo estipularía
  • estipularías
  • él/ella estipularía
  • nosotros estipularíamos
  • vosotros estipularíais
  • ellos/ellas estipularían

Conditionalis II

  • ik zou hebben bedongen
  • jij zou hebben bedongen
  • hij/zij/het zou hebben bedongen
  • wij zouden hebben bedongen
  • jullie zouden hebben bedongen
  • zij zouden hebben bedongen

Condicional perfecto

  • yo habría estipulado
  • habrías estipulado
  • él/ella habría estipulado
  • nosotros habríamos estipulado
  • vosotros habríais estipulado
  • ellos/ellas habrían estipulado

Imperatief

  • jij beding
  • jullie bedingt

Imperativo presente

  • estipula
  • vosotros estipulad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bedingen