Vervoeging van behalen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik behaal
- jij behaalt
- hij/zij/het behaalt
- wij behalen
- jullie behalen
- zij behalen
Präsens Indikativ
- ich durchsetze
- du durchsetzt
- er/sie/es durchsetzt
- wir durchsetzen
- ihr durchsetzt
- sie durchsetzen
Onvoltooid verleden tijd
- ik behaalde
- jij behaalde
- hij/zij/het behaalde
- wij behaalden
- jullie behaalden
- zij behaalden
Präteritum Indikativ
- ich durchsetzte
- du durchsetztest
- er/sie/es durchsetzte
- wir durchsetzten
- ihr durchsetztet
- sie durchsetzten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb behaald
- jij hebt behaald
- hij/zij/het heeft behaald
- wij hebben behaald
- jullie hebben behaald
- zij hebben behaald
Perfekt Indikativ
- ich habe durchsetzt
- du hast durchsetzt
- er/sie/es hat durchsetzt
- wir haben durchsetzt
- ihr habt durchsetzt
- sie haben durchsetzt
Voltooid verleden tijd
- ik had behaald
- jij had behaald
- hij/zij/het had behaald
- wij hadden behaald
- jullie hadden behaald
- zij hadden behaald
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte durchsetzt
- du hattest durchsetzt
- er/sie/es hatte durchsetzt
- wir hatten durchsetzt
- ihr hattet durchsetzt
- sie hatten durchsetzt
Toekomende tijd I
- ik zal behalen
- jij zult behalen
- hij/zij/het zal behalen
- wij zullen behalen
- jullie zullen behalen
- zij zullen behalen
Futur I Indikativ
- ich werde durchsetzen
- du wirst durchsetzen
- er/sie/es wird durchsetzen
- wir werden durchsetzen
- ihr werdet durchsetzen
- sie werden durchsetzen
Toekomende tijd II
- ik zal behaald hebben
- jij zult behaald hebben
- hij/zij/het zal behaald hebben
- wij zullen behaald hebben
- jullie zullen behaald hebben
- zij zullen behaald hebben
Futur II Indikativ
- ich werde durchsetzt haben
- du wirst durchsetzt haben
- er/sie/es wird durchsetzt haben
- wir werden durchsetzt haben
- ihr werdet durchsetzt haben
- sie werden durchsetzt haben
Conditionalis I
- ik zou behalen
- jij zou behalen
- hij/zij/het zou behalen
- wij zouden behalen
- jullie zouden behalen
- zij zouden behalen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde durchsetzen
- du würdest durchsetzen
- er/sie/es würde durchsetzen
- wir würden durchsetzen
- ihr würdet durchsetzen
- sie würden durchsetzen
Conditionalis II
- ik zou hebben behaald
- jij zou hebben behaald
- hij/zij/het zou hebben behaald
- wij zouden hebben behaald
- jullie zouden hebben behaald
- zij zouden hebben behaald
Futur II Konjunktiv II
- ich würde durchsetzt haben
- du würdest durchsetzt haben
- er/sie/es würde durchsetzt haben
- wir würden durchsetzt haben
- ihr würdet durchsetzt haben
- sie würden durchsetzt haben
Imperatief
- jij behaal
- jullie behaalt
Imperativ
- du durchsetz(e)
- ihr durchsetzt