Vervoeging van behangen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik behang
  • jij behangt
  • hij/zij/het behangt
  • wij behangen
  • jullie behangen
  • zij behangen

Present

  • I hang
  • you hang
  • he/she/it hangs
  • we hang
  • you hang
  • they hang

Onvoltooid verleden tijd

  • ik behing
  • jij behing
  • hij/zij/het behing
  • wij behingen
  • jullie behingen
  • zij behingen

Simple past

  • I hanged; hung
  • you hanged; hung
  • he/she/it hanged; hung
  • we hanged; hung
  • you hanged; hung
  • they hanged; hung

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb behangen
  • jij hebt behangen
  • hij/zij/het heeft behangen
  • wij hebben behangen
  • jullie hebben behangen
  • zij hebben behangen

Present perfect

  • I have hanged; hung
  • you have hanged; hung
  • he/she/it has hanged; hung
  • we have hanged; hung
  • you have hanged; hung
  • they have hanged; hung

Voltooid verleden tijd

  • ik had behangen
  • jij had behangen
  • hij/zij/het had behangen
  • wij hadden behangen
  • jullie hadden behangen
  • zij hadden behangen

Past perfect

  • I had hanged; hung
  • you had hanged; hung
  • he/she/it had hanged; hung
  • we had hanged; hung
  • you had hanged; hung
  • they had hanged; hung

Toekomende tijd I

  • ik zal behangen
  • jij zult behangen
  • hij/zij/het zal behangen
  • wij zullen behangen
  • jullie zullen behangen
  • zij zullen behangen

Future

  • I will hang
  • you will hang
  • he/she/it will hang
  • we will hang
  • you will hang
  • they will hang

Toekomende tijd II

  • ik zal behangen hebben
  • jij zult behangen hebben
  • hij/zij/het zal behangen hebben
  • wij zullen behangen hebben
  • jullie zullen behangen hebben
  • zij zullen behangen hebben

Future perfect

  • I will have hanged; hung
  • you will have hanged; hung
  • he/she/it will have hanged; hung
  • we will have hanged; hung
  • you will have hanged; hung
  • they will have hanged; hung

Conditionalis I

  • ik zou behangen
  • jij zou behangen
  • hij/zij/het zou behangen
  • wij zouden behangen
  • jullie zouden behangen
  • zij zouden behangen

Conditional present

  • I would hang
  • you would hang
  • he/she/it would hang
  • we would hang
  • you would hang
  • they would hang

Conditionalis II

  • ik zou hebben behangen
  • jij zou hebben behangen
  • hij/zij/het zou hebben behangen
  • wij zouden hebben behangen
  • jullie zouden hebben behangen
  • zij zouden hebben behangen

Conditional perfect

  • I would have hanged; hung
  • you would have hanged; hung
  • he/she/it would have hanged; hung
  • we would have hanged; hung
  • you would have hanged; hung
  • they would have hanged; hung

Imperatief

  • jij behang
  • jullie behangt

Imperative

  • you hang
  • you hang

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van behangen