Vervoeging van bekladden

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik beklad
  • jij bekladt
  • hij/zij/het bekladt
  • wij bekladden
  • jullie bekladden
  • zij bekladden

Présent

  • je salis
  • tu salis
  • il/elle salit
  • nous salissons
  • vous salissez
  • ils/elles salissent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bekladde
  • jij bekladde
  • hij/zij/het bekladde
  • wij bekladden
  • jullie bekladden
  • zij bekladden

Indicatif imparfait

  • je salissais
  • tu salissais
  • il/elle salissait
  • nous salissions
  • vous salissiez
  • ils/elles salissaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb beklad
  • jij hebt beklad
  • hij/zij/het heeft beklad
  • wij hebben beklad
  • jullie hebben beklad
  • zij hebben beklad

Indicatif passé composé

  • j'ai sali
  • tu as sali
  • il/elle a sali
  • nous avons sali
  • vous avez sali
  • ils/elles ont sali

Voltooid verleden tijd

  • ik had beklad
  • jij had beklad
  • hij/zij/het had beklad
  • wij hadden beklad
  • jullie hadden beklad
  • zij hadden beklad

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais sali
  • tu avais sali
  • il/elle avait sali
  • nous avions sali
  • vous aviez sali
  • ils/elles avaient sali

Toekomende tijd I

  • ik zal bekladden
  • jij zult bekladden
  • hij/zij/het zal bekladden
  • wij zullen bekladden
  • jullie zullen bekladden
  • zij zullen bekladden

Indicatif futur

  • je salirai
  • tu saliras
  • il/elle salira
  • nous salirons
  • vous salirez
  • ils/elles saliront

Toekomende tijd II

  • ik zal beklad hebben
  • jij zult beklad hebben
  • hij/zij/het zal beklad hebben
  • wij zullen beklad hebben
  • jullie zullen beklad hebben
  • zij zullen beklad hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai sali
  • tu auras sali
  • il/elle aura sali
  • nous aurons sali
  • vous aurez sali
  • ils/elles auront sali

Conditionalis I

  • ik zou bekladden
  • jij zou bekladden
  • hij/zij/het zou bekladden
  • wij zouden bekladden
  • jullie zouden bekladden
  • zij zouden bekladden

Conditionnel présent

  • je salirais
  • tu salirais
  • il/elle salirait
  • nous salirions
  • vous saliriez
  • ils/elles saliraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben beklad
  • jij zou hebben beklad
  • hij/zij/het zou hebben beklad
  • wij zouden hebben beklad
  • jullie zouden hebben beklad
  • zij zouden hebben beklad

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais sali
  • tu aurais sali
  • il/elle aurait sali
  • nous aurions sali
  • vous auriez sali
  • ils/elles auraient sali

Imperatief

  • jij beklad
  • jullie bekladt

Impératif

  • tu salis
  • vous salissez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bekladden