Vervoeging van bekommen

Duits

Nederlands

Präsens Indikativ

  • ich bekomme
  • du bekommst
  • er/sie/es bekommt
  • wir bekommen
  • ihr bekommt
  • sie bekommen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik geniet
  • jij geniet
  • hij/zij/het geniet
  • wij genieten
  • jullie genieten
  • zij genieten

Präteritum Indikativ

  • ich bekam
  • du bekamst
  • er/sie/es bekam
  • wir bekamen
  • ihr bekamt
  • sie bekamen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik genoot
  • jij genoot
  • hij/zij/het genoot
  • wij genoten
  • jullie genoten
  • zij genoten

Perfekt Indikativ

  • ich habe bekommen
  • du hast bekommen
  • er/sie/es hat bekommen
  • wir haben bekommen
  • ihr habt bekommen
  • sie haben bekommen

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb genoten
  • jij hebt genoten
  • hij/zij/het heeft genoten
  • wij hebben genoten
  • jullie hebben genoten
  • zij hebben genoten

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte bekommen
  • du hattest bekommen
  • er/sie/es hatte bekommen
  • wir hatten bekommen
  • ihr hattet bekommen
  • sie hatten bekommen

Voltooid verleden tijd

  • ik had genoten
  • jij had genoten
  • hij/zij/het had genoten
  • wij hadden genoten
  • jullie hadden genoten
  • zij hadden genoten

Futur I Indikativ

  • ich werde bekommen
  • du wirst bekommen
  • er/sie/es wird bekommen
  • wir werden bekommen
  • ihr werdet bekommen
  • sie werden bekommen

Toekomende tijd I

  • ik zal genieten
  • jij zult genieten
  • hij/zij/het zal genieten
  • wij zullen genieten
  • jullie zullen genieten
  • zij zullen genieten

Futur II Indikativ

  • ich werde bekommen haben
  • du wirst bekommen haben
  • er/sie/es wird bekommen haben
  • wir werden bekommen haben
  • ihr werdet bekommen haben
  • sie werden bekommen haben

Toekomende tijd II

  • ik zal genoten hebben
  • jij zult genoten hebben
  • hij/zij/het zal genoten hebben
  • wij zullen genoten hebben
  • jullie zullen genoten hebben
  • zij zullen genoten hebben

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde bekommen
  • du würdest bekommen
  • er/sie/es würde bekommen
  • wir würden bekommen
  • ihr würdet bekommen
  • sie würden bekommen

Conditionalis I

  • ik zou genieten
  • jij zou genieten
  • hij/zij/het zou genieten
  • wij zouden genieten
  • jullie zouden genieten
  • zij zouden genieten

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde bekommen haben
  • du würdest bekommen haben
  • er/sie/es würde bekommen haben
  • wir würden bekommen haben
  • ihr würdet bekommen haben
  • sie würden bekommen haben

Conditionalis II

  • ik zou hebben genoten
  • jij zou hebben genoten
  • hij/zij/het zou hebben genoten
  • wij zouden hebben genoten
  • jullie zouden hebben genoten
  • zij zouden hebben genoten

Imperativ

  • du bekomm(e)
  • ihr bekommt

Imperatief

  • jij geniet
  • jullie geniet