Vervoeging van beleven
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beleef
- jij beleeft
- hij/zij/het beleeft
- wij beleven
- jullie beleven
- zij beleven
Present
- I see
- you see
- he/she/it sees
- we see
- you see
- they see
Onvoltooid verleden tijd
- ik beleefde
- jij beleefde
- hij/zij/het beleefde
- wij beleefden
- jullie beleefden
- zij beleefden
Simple past
- I saw
- you saw
- he/she/it saw
- we saw
- you saw
- they saw
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb beleefd
- jij hebt beleefd
- hij/zij/het heeft beleefd
- wij hebben beleefd
- jullie hebben beleefd
- zij hebben beleefd
Present perfect
- I have seen
- you have seen
- he/she/it has seen
- we have seen
- you have seen
- they have seen
Voltooid verleden tijd
- ik had beleefd
- jij had beleefd
- hij/zij/het had beleefd
- wij hadden beleefd
- jullie hadden beleefd
- zij hadden beleefd
Past perfect
- I had seen
- you had seen
- he/she/it had seen
- we had seen
- you had seen
- they had seen
Toekomende tijd I
- ik zal beleven
- jij zult beleven
- hij/zij/het zal beleven
- wij zullen beleven
- jullie zullen beleven
- zij zullen beleven
Future
- I will see
- you will see
- he/she/it will see
- we will see
- you will see
- they will see
Toekomende tijd II
- ik zal beleefd hebben
- jij zult beleefd hebben
- hij/zij/het zal beleefd hebben
- wij zullen beleefd hebben
- jullie zullen beleefd hebben
- zij zullen beleefd hebben
Future perfect
- I will have seen
- you will have seen
- he/she/it will have seen
- we will have seen
- you will have seen
- they will have seen
Conditionalis I
- ik zou beleven
- jij zou beleven
- hij/zij/het zou beleven
- wij zouden beleven
- jullie zouden beleven
- zij zouden beleven
Conditional present
- I would see
- you would see
- he/she/it would see
- we would see
- you would see
- they would see
Conditionalis II
- ik zou hebben beleefd
- jij zou hebben beleefd
- hij/zij/het zou hebben beleefd
- wij zouden hebben beleefd
- jullie zouden hebben beleefd
- zij zouden hebben beleefd
Conditional perfect
- I would have seen
- you would have seen
- he/she/it would have seen
- we would have seen
- you would have seen
- they would have seen
Imperatief
- jij beleef
- jullie beleeft
Imperative
- you see
- you see