Vervoeging van bepleisteren

Onbepaalde wijs (infinitief): bepleisteren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bepleister
  • jij bepleistert
  • hij/zij/het bepleistert
  • wij bepleisteren
  • jullie bepleisteren
  • zij bepleisteren

Present

  • I plaster
  • you plaster
  • he/she/it plasters
  • we plaster
  • you plaster
  • they plaster

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bepleisterde
  • jij bepleisterde
  • hij/zij/het bepleisterde
  • wij bepleisterden
  • jullie bepleisterden
  • zij bepleisterden

Simple past

  • I plastered
  • you plastered
  • he/she/it plastered
  • we plastered
  • you plastered
  • they plastered

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bepleisterd
  • jij hebt bepleisterd
  • hij/zij/het heeft bepleisterd
  • wij hebben bepleisterd
  • jullie hebben bepleisterd
  • zij hebben bepleisterd

Present perfect

  • I have plastered
  • you have plastered
  • he/she/it has plastered
  • we have plastered
  • you have plastered
  • they have plastered

Voltooid verleden tijd

  • ik had bepleisterd
  • jij had bepleisterd
  • hij/zij/het had bepleisterd
  • wij hadden bepleisterd
  • jullie hadden bepleisterd
  • zij hadden bepleisterd

Past perfect

  • I had plastered
  • you had plastered
  • he/she/it had plastered
  • we had plastered
  • you had plastered
  • they had plastered

Toekomende tijd I

  • ik zal bepleisteren
  • jij zult bepleisteren
  • hij/zij/het zal bepleisteren
  • wij zullen bepleisteren
  • jullie zullen bepleisteren
  • zij zullen bepleisteren

Future

  • I will plaster
  • you will plaster
  • he/she/it will plaster
  • we will plaster
  • you will plaster
  • they will plaster

Toekomende tijd II

  • ik zal bepleisterd hebben
  • jij zult bepleisterd hebben
  • hij/zij/het zal bepleisterd hebben
  • wij zullen bepleisterd hebben
  • jullie zullen bepleisterd hebben
  • zij zullen bepleisterd hebben

Future perfect

  • I will have plastered
  • you will have plastered
  • he/she/it will have plastered
  • we will have plastered
  • you will have plastered
  • they will have plastered

Conditionalis I

  • ik zou bepleisteren
  • jij zou bepleisteren
  • hij/zij/het zou bepleisteren
  • wij zouden bepleisteren
  • jullie zouden bepleisteren
  • zij zouden bepleisteren

Conditional present

  • I would plaster
  • you would plaster
  • he/she/it would plaster
  • we would plaster
  • you would plaster
  • they would plaster

Conditionalis II

  • ik zou hebben bepleisterd
  • jij zou hebben bepleisterd
  • hij/zij/het zou hebben bepleisterd
  • wij zouden hebben bepleisterd
  • jullie zouden hebben bepleisterd
  • zij zouden hebben bepleisterd

Conditional perfect

  • I would have plastered
  • you would have plastered
  • he/she/it would have plastered
  • we would have plastered
  • you would have plastered
  • they would have plastered

Imperatief

  • jij bepleister
  • jullie bepleistert

Imperative

  • you plaster
  • you plaster

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bepleisteren