Vervoeging van berekenen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bereken
  • jij berekent
  • hij/zij/het berekent
  • wij berekenen
  • jullie berekenen
  • zij berekenen

Indicativo presente

  • yo cargo
  • cargas
  • él/ella carga
  • nosotros cargamos
  • vosotros cargáis
  • ellos/ellas cargan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik berekende
  • jij berekende
  • hij/zij/het berekende
  • wij berekenden
  • jullie berekenden
  • zij berekenden

Indefinido

  • yo cargué
  • cargaste
  • él/ella cargó
  • nosotros cargamos
  • vosotros cargasteis
  • ellos/ellas cargaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb berekend
  • jij hebt berekend
  • hij/zij/het heeft berekend
  • wij hebben berekend
  • jullie hebben berekend
  • zij hebben berekend

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he cargado
  • has cargado
  • él/ella ha cargado
  • nosotros hemos cargado
  • vosotros habéis cargado
  • ellos/ellas han cargado

Voltooid verleden tijd

  • ik had berekend
  • jij had berekend
  • hij/zij/het had berekend
  • wij hadden berekend
  • jullie hadden berekend
  • zij hadden berekend

Pluscuamperfecto

  • yo había cargado
  • habías cargado
  • él/ella había cargado
  • nosotros habíamos cargado
  • vosotros habíais cargado
  • ellos/ellas habían cargado

Toekomende tijd I

  • ik zal berekenen
  • jij zult berekenen
  • hij/zij/het zal berekenen
  • wij zullen berekenen
  • jullie zullen berekenen
  • zij zullen berekenen

Futuro I

  • yo cargaré
  • cargarás
  • él/ella cargará
  • nosotros cargaremos
  • vosotros cargaréis
  • ellos/ellas cargarán

Toekomende tijd II

  • ik zal berekend hebben
  • jij zult berekend hebben
  • hij/zij/het zal berekend hebben
  • wij zullen berekend hebben
  • jullie zullen berekend hebben
  • zij zullen berekend hebben

Futuro perfecto

  • yo habré cargado
  • habrás cargado
  • él/ella habrá cargado
  • nosotros habremos cargado
  • vosotros habréis cargado
  • ellos/ellas habrán cargado

Conditionalis I

  • ik zou berekenen
  • jij zou berekenen
  • hij/zij/het zou berekenen
  • wij zouden berekenen
  • jullie zouden berekenen
  • zij zouden berekenen

Condicional

  • yo cargaría
  • cargarías
  • él/ella cargaría
  • nosotros cargaríamos
  • vosotros cargaríais
  • ellos/ellas cargarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben berekend
  • jij zou hebben berekend
  • hij/zij/het zou hebben berekend
  • wij zouden hebben berekend
  • jullie zouden hebben berekend
  • zij zouden hebben berekend

Condicional perfecto

  • yo habría cargado
  • habrías cargado
  • él/ella habría cargado
  • nosotros habríamos cargado
  • vosotros habríais cargado
  • ellos/ellas habrían cargado

Imperatief

  • jij bereken
  • jullie berekent

Imperativo presente

  • carga
  • vosotros cargad

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van berekenen