Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik berisp
  • jij berispt
  • hij/zij/het berispt
  • wij berispen
  • jullie berispen
  • zij berispen

Present

  • I rebuke
  • you rebuke
  • he/she/it rebukes
  • we rebuke
  • you rebuke
  • they rebuke

Onvoltooid verleden tijd

  • ik berispte
  • jij berispte
  • hij/zij/het berispte
  • wij berispten
  • jullie berispten
  • zij berispten

Simple past

  • I rebuked
  • you rebuked
  • he/she/it rebuked
  • we rebuked
  • you rebuked
  • they rebuked

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb berispt
  • jij hebt berispt
  • hij/zij/het heeft berispt
  • wij hebben berispt
  • jullie hebben berispt
  • zij hebben berispt

Present perfect

  • I have rebuked
  • you have rebuked
  • he/she/it has rebuked
  • we have rebuked
  • you have rebuked
  • they have rebuked

Voltooid verleden tijd

  • ik had berispt
  • jij had berispt
  • hij/zij/het had berispt
  • wij hadden berispt
  • jullie hadden berispt
  • zij hadden berispt

Past perfect

  • I had rebuked
  • you had rebuked
  • he/she/it had rebuked
  • we had rebuked
  • you had rebuked
  • they had rebuked

Toekomende tijd I

  • ik zal berispen
  • jij zult berispen
  • hij/zij/het zal berispen
  • wij zullen berispen
  • jullie zullen berispen
  • zij zullen berispen

Future

  • I will rebuke
  • you will rebuke
  • he/she/it will rebuke
  • we will rebuke
  • you will rebuke
  • they will rebuke

Toekomende tijd II

  • ik zal berispt hebben
  • jij zult berispt hebben
  • hij/zij/het zal berispt hebben
  • wij zullen berispt hebben
  • jullie zullen berispt hebben
  • zij zullen berispt hebben

Future perfect

  • I will have rebuked
  • you will have rebuked
  • he/she/it will have rebuked
  • we will have rebuked
  • you will have rebuked
  • they will have rebuked

Conditionalis I

  • ik zou berispen
  • jij zou berispen
  • hij/zij/het zou berispen
  • wij zouden berispen
  • jullie zouden berispen
  • zij zouden berispen

Conditional present

  • I would rebuke
  • you would rebuke
  • he/she/it would rebuke
  • we would rebuke
  • you would rebuke
  • they would rebuke

Conditionalis II

  • ik zou hebben berispt
  • jij zou hebben berispt
  • hij/zij/het zou hebben berispt
  • wij zouden hebben berispt
  • jullie zouden hebben berispt
  • zij zouden hebben berispt

Conditional perfect

  • I would have rebuked
  • you would have rebuked
  • he/she/it would have rebuked
  • we would have rebuked
  • you would have rebuked
  • they would have rebuked

Imperatief

  • jij berisp
  • jullie berispt

Imperative

  • you rebuke
  • you rebuke

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van berispen