Vervoeging van bespoedigen
Onbepaalde wijs (infinitief): bespoedigen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bespoedig
- jij bespoedigt
- hij/zij/het bespoedigt
- wij bespoedigen
- jullie bespoedigen
- zij bespoedigen
Présent
- je favorise
- tu favorises
- il/elle favorise
- nous favorisons
- vous favorisez
- ils/elles favorisent
Onvoltooid verleden tijd
- ik bespoedigde
- jij bespoedigde
- hij/zij/het bespoedigde
- wij bespoedigden
- jullie bespoedigden
- zij bespoedigden
Indicatif imparfait
- je favorisais
- tu favorisais
- il/elle favorisait
- nous favorisions
- vous favorisiez
- ils/elles favorisaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bespoedigd
- jij hebt bespoedigd
- hij/zij/het heeft bespoedigd
- wij hebben bespoedigd
- jullie hebben bespoedigd
- zij hebben bespoedigd
Indicatif passé composé
- j'ai favorisé
- tu as favorisé
- il/elle a favorisé
- nous avons favorisé
- vous avez favorisé
- ils/elles ont favorisé
Voltooid verleden tijd
- ik had bespoedigd
- jij had bespoedigd
- hij/zij/het had bespoedigd
- wij hadden bespoedigd
- jullie hadden bespoedigd
- zij hadden bespoedigd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais favorisé
- tu avais favorisé
- il/elle avait favorisé
- nous avions favorisé
- vous aviez favorisé
- ils/elles avaient favorisé
Toekomende tijd I
- ik zal bespoedigen
- jij zult bespoedigen
- hij/zij/het zal bespoedigen
- wij zullen bespoedigen
- jullie zullen bespoedigen
- zij zullen bespoedigen
Indicatif futur
- je favoriserai
- tu favoriseras
- il/elle favorisera
- nous favoriserons
- vous favoriserez
- ils/elles favoriseront
Toekomende tijd II
- ik zal bespoedigd hebben
- jij zult bespoedigd hebben
- hij/zij/het zal bespoedigd hebben
- wij zullen bespoedigd hebben
- jullie zullen bespoedigd hebben
- zij zullen bespoedigd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai favorisé
- tu auras favorisé
- il/elle aura favorisé
- nous aurons favorisé
- vous aurez favorisé
- ils/elles auront favorisé
Conditionalis I
- ik zou bespoedigen
- jij zou bespoedigen
- hij/zij/het zou bespoedigen
- wij zouden bespoedigen
- jullie zouden bespoedigen
- zij zouden bespoedigen
Conditionnel présent
- je favoriserais
- tu favoriserais
- il/elle favoriserait
- nous favoriserions
- vous favoriseriez
- ils/elles favoriseraient
Conditionalis II
- ik zou hebben bespoedigd
- jij zou hebben bespoedigd
- hij/zij/het zou hebben bespoedigd
- wij zouden hebben bespoedigd
- jullie zouden hebben bespoedigd
- zij zouden hebben bespoedigd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais favorisé
- tu aurais favorisé
- il/elle aurait favorisé
- nous aurions favorisé
- vous auriez favorisé
- ils/elles auraient favorisé
Imperatief
- jij bespoedig
- jullie bespoedigt
Impératif
- tu favorise
- vous favorisez