Vervoeging van bevreemden

Onbepaalde wijs (infinitief): bevreemden

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bevreemd
  • jij bevreemdt
  • hij/zij/het bevreemdt
  • wij bevreemden
  • jullie bevreemden
  • zij bevreemden

Present

  • I amaze
  • you amaze
  • he/she/it amazes
  • we amaze
  • you amaze
  • they amaze

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bevreemdde
  • jij bevreemdde
  • hij/zij/het bevreemdde
  • wij bevreemdden
  • jullie bevreemdden
  • zij bevreemdden

Simple past

  • I amazed
  • you amazed
  • he/she/it amazed
  • we amazed
  • you amazed
  • they amazed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bevreemd
  • jij hebt bevreemd
  • hij/zij/het heeft bevreemd
  • wij hebben bevreemd
  • jullie hebben bevreemd
  • zij hebben bevreemd

Present perfect

  • I have amazed
  • you have amazed
  • he/she/it has amazed
  • we have amazed
  • you have amazed
  • they have amazed

Voltooid verleden tijd

  • ik had bevreemd
  • jij had bevreemd
  • hij/zij/het had bevreemd
  • wij hadden bevreemd
  • jullie hadden bevreemd
  • zij hadden bevreemd

Past perfect

  • I had amazed
  • you had amazed
  • he/she/it had amazed
  • we had amazed
  • you had amazed
  • they had amazed

Toekomende tijd I

  • ik zal bevreemden
  • jij zult bevreemden
  • hij/zij/het zal bevreemden
  • wij zullen bevreemden
  • jullie zullen bevreemden
  • zij zullen bevreemden

Future

  • I will amaze
  • you will amaze
  • he/she/it will amaze
  • we will amaze
  • you will amaze
  • they will amaze

Toekomende tijd II

  • ik zal bevreemd hebben
  • jij zult bevreemd hebben
  • hij/zij/het zal bevreemd hebben
  • wij zullen bevreemd hebben
  • jullie zullen bevreemd hebben
  • zij zullen bevreemd hebben

Future perfect

  • I will have amazed
  • you will have amazed
  • he/she/it will have amazed
  • we will have amazed
  • you will have amazed
  • they will have amazed

Conditionalis I

  • ik zou bevreemden
  • jij zou bevreemden
  • hij/zij/het zou bevreemden
  • wij zouden bevreemden
  • jullie zouden bevreemden
  • zij zouden bevreemden

Conditional present

  • I would amaze
  • you would amaze
  • he/she/it would amaze
  • we would amaze
  • you would amaze
  • they would amaze

Conditionalis II

  • ik zou hebben bevreemd
  • jij zou hebben bevreemd
  • hij/zij/het zou hebben bevreemd
  • wij zouden hebben bevreemd
  • jullie zouden hebben bevreemd
  • zij zouden hebben bevreemd

Conditional perfect

  • I would have amazed
  • you would have amazed
  • he/she/it would have amazed
  • we would have amazed
  • you would have amazed
  • they would have amazed

Imperatief

  • jij bevreemd
  • jullie bevreemdt

Imperative

  • you amaze
  • you amaze