Vervoeging van bezweren

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bezweer
  • jij bezweert
  • hij/zij/het bezweert
  • wij bezweren
  • jullie bezweren
  • zij bezweren

Présent

  • j'implore
  • tu implores
  • il/elle implore
  • nous implorons
  • vous implorez
  • ils/elles implorent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bezwoer
  • jij bezwoer
  • hij/zij/het bezwoer
  • wij bezwoeren
  • jullie bezwoeren
  • zij bezwoeren

Indicatif imparfait

  • j'implorais
  • tu implorais
  • il/elle implorait
  • nous implorions
  • vous imploriez
  • ils/elles imploraient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bezworen
  • jij hebt bezworen
  • hij/zij/het heeft bezworen
  • wij hebben bezworen
  • jullie hebben bezworen
  • zij hebben bezworen

Indicatif passé composé

  • j'ai imploré
  • tu as imploré
  • il/elle a imploré
  • nous avons imploré
  • vous avez imploré
  • ils/elles ont imploré

Voltooid verleden tijd

  • ik had bezworen
  • jij had bezworen
  • hij/zij/het had bezworen
  • wij hadden bezworen
  • jullie hadden bezworen
  • zij hadden bezworen

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais imploré
  • tu avais imploré
  • il/elle avait imploré
  • nous avions imploré
  • vous aviez imploré
  • ils/elles avaient imploré

Toekomende tijd I

  • ik zal bezweren
  • jij zult bezweren
  • hij/zij/het zal bezweren
  • wij zullen bezweren
  • jullie zullen bezweren
  • zij zullen bezweren

Indicatif futur

  • j'implorerai
  • tu imploreras
  • il/elle implorera
  • nous implorerons
  • vous implorerez
  • ils/elles imploreront

Toekomende tijd II

  • ik zal bezworen hebben
  • jij zult bezworen hebben
  • hij/zij/het zal bezworen hebben
  • wij zullen bezworen hebben
  • jullie zullen bezworen hebben
  • zij zullen bezworen hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai imploré
  • tu auras imploré
  • il/elle aura imploré
  • nous aurons imploré
  • vous aurez imploré
  • ils/elles auront imploré

Conditionalis I

  • ik zou bezweren
  • jij zou bezweren
  • hij/zij/het zou bezweren
  • wij zouden bezweren
  • jullie zouden bezweren
  • zij zouden bezweren

Conditionnel présent

  • j'implorerais
  • tu implorerais
  • il/elle implorerait
  • nous implorerions
  • vous imploreriez
  • ils/elles imploreraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben bezworen
  • jij zou hebben bezworen
  • hij/zij/het zou hebben bezworen
  • wij zouden hebben bezworen
  • jullie zouden hebben bezworen
  • zij zouden hebben bezworen

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais imploré
  • tu aurais imploré
  • il/elle aurait imploré
  • nous aurions imploré
  • vous auriez imploré
  • ils/elles auraient imploré

Imperatief

  • jij bezweer
  • jullie bezweert

Impératif

  • tu implore
  • vous implorez

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van bezweren