Vervoeging van billijken

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik billijk
  • jij billijkt
  • hij/zij/het billijkt
  • wij billijken
  • jullie billijken
  • zij billijken

Present

  • I excuse
  • you excuse
  • he/she/it excuses
  • we excuse
  • you excuse
  • they excuse

Onvoltooid verleden tijd

  • ik billijkte
  • jij billijkte
  • hij/zij/het billijkte
  • wij billijkten
  • jullie billijkten
  • zij billijkten

Simple past

  • I excused
  • you excused
  • he/she/it excused
  • we excused
  • you excused
  • they excused

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gebillijkt
  • jij hebt gebillijkt
  • hij/zij/het heeft gebillijkt
  • wij hebben gebillijkt
  • jullie hebben gebillijkt
  • zij hebben gebillijkt

Present perfect

  • I have excused
  • you have excused
  • he/she/it has excused
  • we have excused
  • you have excused
  • they have excused

Voltooid verleden tijd

  • ik had gebillijkt
  • jij had gebillijkt
  • hij/zij/het had gebillijkt
  • wij hadden gebillijkt
  • jullie hadden gebillijkt
  • zij hadden gebillijkt

Past perfect

  • I had excused
  • you had excused
  • he/she/it had excused
  • we had excused
  • you had excused
  • they had excused

Toekomende tijd I

  • ik zal billijken
  • jij zult billijken
  • hij/zij/het zal billijken
  • wij zullen billijken
  • jullie zullen billijken
  • zij zullen billijken

Future

  • I will excuse
  • you will excuse
  • he/she/it will excuse
  • we will excuse
  • you will excuse
  • they will excuse

Toekomende tijd II

  • ik zal gebillijkt hebben
  • jij zult gebillijkt hebben
  • hij/zij/het zal gebillijkt hebben
  • wij zullen gebillijkt hebben
  • jullie zullen gebillijkt hebben
  • zij zullen gebillijkt hebben

Future perfect

  • I will have excused
  • you will have excused
  • he/she/it will have excused
  • we will have excused
  • you will have excused
  • they will have excused

Conditionalis I

  • ik zou billijken
  • jij zou billijken
  • hij/zij/het zou billijken
  • wij zouden billijken
  • jullie zouden billijken
  • zij zouden billijken

Conditional present

  • I would excuse
  • you would excuse
  • he/she/it would excuse
  • we would excuse
  • you would excuse
  • they would excuse

Conditionalis II

  • ik zou hebben gebillijkt
  • jij zou hebben gebillijkt
  • hij/zij/het zou hebben gebillijkt
  • wij zouden hebben gebillijkt
  • jullie zouden hebben gebillijkt
  • zij zouden hebben gebillijkt

Conditional perfect

  • I would have excused
  • you would have excused
  • he/she/it would have excused
  • we would have excused
  • you would have excused
  • they would have excused

Imperatief

  • jij billijk
  • jullie billijkt

Imperative

  • you excuse
  • you excuse

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van billijken