Vervoeging van blameren
Onbepaalde wijs (infinitief): blameren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik blameer
- jij blameert
- hij/zij/het blameert
- wij blameren
- jullie blameren
- zij blameren
Indicativo presente
- yo arriesgo
- tú arriesgas
- él/ella arriesga
- nosotros arriesgamos
- vosotros arriesgáis
- ellos/ellas arriesgan
Onvoltooid verleden tijd
- ik blameerde
- jij blameerde
- hij/zij/het blameerde
- wij blameerden
- jullie blameerden
- zij blameerden
Indefinido
- yo arriesgué
- tú arriesgaste
- él/ella arriesgó
- nosotros arriesgamos
- vosotros arriesgasteis
- ellos/ellas arriesgaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geblameerd
- jij hebt geblameerd
- hij/zij/het heeft geblameerd
- wij hebben geblameerd
- jullie hebben geblameerd
- zij hebben geblameerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he arriesgado
- tú has arriesgado
- él/ella ha arriesgado
- nosotros hemos arriesgado
- vosotros habéis arriesgado
- ellos/ellas han arriesgado
Voltooid verleden tijd
- ik had geblameerd
- jij had geblameerd
- hij/zij/het had geblameerd
- wij hadden geblameerd
- jullie hadden geblameerd
- zij hadden geblameerd
Pluscuamperfecto
- yo había arriesgado
- tú habías arriesgado
- él/ella había arriesgado
- nosotros habíamos arriesgado
- vosotros habíais arriesgado
- ellos/ellas habían arriesgado
Toekomende tijd I
- ik zal blameren
- jij zult blameren
- hij/zij/het zal blameren
- wij zullen blameren
- jullie zullen blameren
- zij zullen blameren
Futuro I
- yo arriesgaré
- tú arriesgarás
- él/ella arriesgará
- nosotros arriesgaremos
- vosotros arriesgaréis
- ellos/ellas arriesgarán
Toekomende tijd II
- ik zal geblameerd hebben
- jij zult geblameerd hebben
- hij/zij/het zal geblameerd hebben
- wij zullen geblameerd hebben
- jullie zullen geblameerd hebben
- zij zullen geblameerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré arriesgado
- tú habrás arriesgado
- él/ella habrá arriesgado
- nosotros habremos arriesgado
- vosotros habréis arriesgado
- ellos/ellas habrán arriesgado
Conditionalis I
- ik zou blameren
- jij zou blameren
- hij/zij/het zou blameren
- wij zouden blameren
- jullie zouden blameren
- zij zouden blameren
Condicional
- yo arriesgaría
- tú arriesgarías
- él/ella arriesgaría
- nosotros arriesgaríamos
- vosotros arriesgaríais
- ellos/ellas arriesgarían
Conditionalis II
- ik zou hebben geblameerd
- jij zou hebben geblameerd
- hij/zij/het zou hebben geblameerd
- wij zouden hebben geblameerd
- jullie zouden hebben geblameerd
- zij zouden hebben geblameerd
Condicional perfecto
- yo habría arriesgado
- tú habrías arriesgado
- él/ella habría arriesgado
- nosotros habríamos arriesgado
- vosotros habríais arriesgado
- ellos/ellas habrían arriesgado
Imperatief
- jij blameer
- jullie blameert
Imperativo presente
- tú arriesga
- vosotros arriesgad