Vervoeging van boom

Engels

Nederlands

Present

  • I boom
  • you boom
  • he/she/it booms
  • we boom
  • you boom
  • they boom

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik loei
  • jij loeit
  • hij/zij/het loeit
  • wij loeien
  • jullie loeien
  • zij loeien

Simple past

  • I boomed
  • you boomed
  • he/she/it boomed
  • we boomed
  • you boomed
  • they boomed

Onvoltooid verleden tijd

  • ik loeide
  • jij loeide
  • hij/zij/het loeide
  • wij loeiden
  • jullie loeiden
  • zij loeiden

Present perfect

  • I have boomed
  • you have boomed
  • he/she/it has boomed
  • we have boomed
  • you have boomed
  • they have boomed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geloeid
  • jij hebt geloeid
  • hij/zij/het heeft geloeid
  • wij hebben geloeid
  • jullie hebben geloeid
  • zij hebben geloeid

Past perfect

  • I had boomed
  • you had boomed
  • he/she/it had boomed
  • we had boomed
  • you had boomed
  • they had boomed

Voltooid verleden tijd

  • ik had geloeid
  • jij had geloeid
  • hij/zij/het had geloeid
  • wij hadden geloeid
  • jullie hadden geloeid
  • zij hadden geloeid

Future

  • I will boom
  • you will boom
  • he/she/it will boom
  • we will boom
  • you will boom
  • they will boom

Toekomende tijd I

  • ik zal loeien
  • jij zult loeien
  • hij/zij/het zal loeien
  • wij zullen loeien
  • jullie zullen loeien
  • zij zullen loeien

Future perfect

  • I will have boomed
  • you will have boomed
  • he/she/it will have boomed
  • we will have boomed
  • you will have boomed
  • they will have boomed

Toekomende tijd II

  • ik zal geloeid hebben
  • jij zult geloeid hebben
  • hij/zij/het zal geloeid hebben
  • wij zullen geloeid hebben
  • jullie zullen geloeid hebben
  • zij zullen geloeid hebben

Conditional present

  • I would boom
  • you would boom
  • he/she/it would boom
  • we would boom
  • you would boom
  • they would boom

Conditionalis I

  • ik zou loeien
  • jij zou loeien
  • hij/zij/het zou loeien
  • wij zouden loeien
  • jullie zouden loeien
  • zij zouden loeien

Conditional perfect

  • I would have boomed
  • you would have boomed
  • he/she/it would have boomed
  • we would have boomed
  • you would have boomed
  • they would have boomed

Conditionalis II

  • ik zou hebben geloeid
  • jij zou hebben geloeid
  • hij/zij/het zou hebben geloeid
  • wij zouden hebben geloeid
  • jullie zouden hebben geloeid
  • zij zouden hebben geloeid

Imperative

  • you boom
  • you boom

Imperatief

  • jij loei
  • jullie loeit

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van boom