Vervoeging van boom
Onbepaalde wijs (infinitief): to boom
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it booms
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het onweert
Simple past
- he/she/it boomed
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het onweerde
Present perfect
- he/she/it has boomed
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft geönweerd
Past perfect
- he/she/it had boomed
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had geönweerd
Future
- he/she/it will boom
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal onweren
Future perfect
- he/she/it will have boomed
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal geönweerd hebben
Conditional present
- he/she/it would boom
Conditionalis I
- hij/zij/het zult onweren
Conditional perfect
- he/she/it would have boomed
Conditionalis II
- hij/zij/het zult hebben geönweerd