Vervoeging van bouwen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bouw
- jij bouwt
- hij/zij/het bouwt
- wij bouwen
- jullie bouwen
- zij bouwen
Present
- I trust
- you trust
- he/she/it trusts
- we trust
- you trust
- they trust
Onvoltooid verleden tijd
- ik bouwde
- jij bouwde
- hij/zij/het bouwde
- wij bouwden
- jullie bouwden
- zij bouwden
Simple past
- I trusted
- you trusted
- he/she/it trusted
- we trusted
- you trusted
- they trusted
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebouwd
- jij hebt gebouwd
- hij/zij/het heeft gebouwd
- wij hebben gebouwd
- jullie hebben gebouwd
- zij hebben gebouwd
Present perfect
- I have trusted
- you have trusted
- he/she/it has trusted
- we have trusted
- you have trusted
- they have trusted
Voltooid verleden tijd
- ik had gebouwd
- jij had gebouwd
- hij/zij/het had gebouwd
- wij hadden gebouwd
- jullie hadden gebouwd
- zij hadden gebouwd
Past perfect
- I had trusted
- you had trusted
- he/she/it had trusted
- we had trusted
- you had trusted
- they had trusted
Toekomende tijd I
- ik zal bouwen
- jij zult bouwen
- hij/zij/het zal bouwen
- wij zullen bouwen
- jullie zullen bouwen
- zij zullen bouwen
Future
- I will trust
- you will trust
- he/she/it will trust
- we will trust
- you will trust
- they will trust
Toekomende tijd II
- ik zal gebouwd hebben
- jij zult gebouwd hebben
- hij/zij/het zal gebouwd hebben
- wij zullen gebouwd hebben
- jullie zullen gebouwd hebben
- zij zullen gebouwd hebben
Future perfect
- I will have trusted
- you will have trusted
- he/she/it will have trusted
- we will have trusted
- you will have trusted
- they will have trusted
Conditionalis I
- ik zou bouwen
- jij zou bouwen
- hij/zij/het zou bouwen
- wij zouden bouwen
- jullie zouden bouwen
- zij zouden bouwen
Conditional present
- I would trust
- you would trust
- he/she/it would trust
- we would trust
- you would trust
- they would trust
Conditionalis II
- ik zou hebben gebouwd
- jij zou hebben gebouwd
- hij/zij/het zou hebben gebouwd
- wij zouden hebben gebouwd
- jullie zouden hebben gebouwd
- zij zouden hebben gebouwd
Conditional perfect
- I would have trusted
- you would have trusted
- he/she/it would have trusted
- we would have trusted
- you would have trusted
- they would have trusted
Imperatief
- jij bouw
- jullie bouwt
Imperative
- you trust
- you trust