Vervoeging van brullen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik brul
  • jij brult
  • hij/zij/het brult
  • wij brullen
  • jullie brullen
  • zij brullen

Présent

  • je gronde
  • tu grondes
  • il/elle gronde
  • nous grondons
  • vous grondez
  • ils/elles grondent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik brulde
  • jij brulde
  • hij/zij/het brulde
  • wij brulden
  • jullie brulden
  • zij brulden

Indicatif imparfait

  • je grondais
  • tu grondais
  • il/elle grondait
  • nous grondions
  • vous grondiez
  • ils/elles grondaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gebruld
  • jij hebt gebruld
  • hij/zij/het heeft gebruld
  • wij hebben gebruld
  • jullie hebben gebruld
  • zij hebben gebruld

Indicatif passé composé

  • j'ai grondé
  • tu as grondé
  • il/elle a grondé
  • nous avons grondé
  • vous avez grondé
  • ils/elles ont grondé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gebruld
  • jij had gebruld
  • hij/zij/het had gebruld
  • wij hadden gebruld
  • jullie hadden gebruld
  • zij hadden gebruld

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais grondé
  • tu avais grondé
  • il/elle avait grondé
  • nous avions grondé
  • vous aviez grondé
  • ils/elles avaient grondé

Toekomende tijd I

  • ik zal brullen
  • jij zult brullen
  • hij/zij/het zal brullen
  • wij zullen brullen
  • jullie zullen brullen
  • zij zullen brullen

Indicatif futur

  • je gronderai
  • tu gronderas
  • il/elle grondera
  • nous gronderons
  • vous gronderez
  • ils/elles gronderont

Toekomende tijd II

  • ik zal gebruld hebben
  • jij zult gebruld hebben
  • hij/zij/het zal gebruld hebben
  • wij zullen gebruld hebben
  • jullie zullen gebruld hebben
  • zij zullen gebruld hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai grondé
  • tu auras grondé
  • il/elle aura grondé
  • nous aurons grondé
  • vous aurez grondé
  • ils/elles auront grondé

Conditionalis I

  • ik zou brullen
  • jij zou brullen
  • hij/zij/het zou brullen
  • wij zouden brullen
  • jullie zouden brullen
  • zij zouden brullen

Conditionnel présent

  • je gronderais
  • tu gronderais
  • il/elle gronderait
  • nous gronderions
  • vous gronderiez
  • ils/elles gronderaient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gebruld
  • jij zou hebben gebruld
  • hij/zij/het zou hebben gebruld
  • wij zouden hebben gebruld
  • jullie zouden hebben gebruld
  • zij zouden hebben gebruld

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais grondé
  • tu aurais grondé
  • il/elle aurait grondé
  • nous aurions grondé
  • vous auriez grondé
  • ils/elles auraient grondé

Imperatief

  • jij brul
  • jullie brult

Impératif

  • tu gronde
  • vous grondez

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van brullen