Vervoeging van camp
Onbepaalde wijs (infinitief): to camp
Engels
Nederlands
Present
- I camp
- you camp
- he/she/it camps
- we camp
- you camp
- they camp
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bivakkeer
- jij bivakkeert
- hij/zij/het bivakkeert
- wij bivakkeren
- jullie bivakkeren
- zij bivakkeren
Simple past
- I camped
- you camped
- he/she/it camped
- we camped
- you camped
- they camped
Onvoltooid verleden tijd
- ik bivakkeerde
- jij bivakkeerde
- hij/zij/het bivakkeerde
- wij bivakkeerden
- jullie bivakkeerden
- zij bivakkeerden
Present perfect
- I have camped
- you have camped
- he/she/it has camped
- we have camped
- you have camped
- they have camped
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebivakkeerd
- jij hebt gebivakkeerd
- hij/zij/het heeft gebivakkeerd
- wij hebben gebivakkeerd
- jullie hebben gebivakkeerd
- zij hebben gebivakkeerd
Past perfect
- I had camped
- you had camped
- he/she/it had camped
- we had camped
- you had camped
- they had camped
Voltooid verleden tijd
- ik had gebivakkeerd
- jij had gebivakkeerd
- hij/zij/het had gebivakkeerd
- wij hadden gebivakkeerd
- jullie hadden gebivakkeerd
- zij hadden gebivakkeerd
Future
- I will camp
- you will camp
- he/she/it will camp
- we will camp
- you will camp
- they will camp
Toekomende tijd I
- ik zal bivakkeren
- jij zult bivakkeren
- hij/zij/het zal bivakkeren
- wij zullen bivakkeren
- jullie zullen bivakkeren
- zij zullen bivakkeren
Future perfect
- I will have camped
- you will have camped
- he/she/it will have camped
- we will have camped
- you will have camped
- they will have camped
Toekomende tijd II
- ik zal gebivakkeerd hebben
- jij zult gebivakkeerd hebben
- hij/zij/het zal gebivakkeerd hebben
- wij zullen gebivakkeerd hebben
- jullie zullen gebivakkeerd hebben
- zij zullen gebivakkeerd hebben
Conditional present
- I would camp
- you would camp
- he/she/it would camp
- we would camp
- you would camp
- they would camp
Conditionalis I
- ik zou bivakkeren
- jij zou bivakkeren
- hij/zij/het zou bivakkeren
- wij zouden bivakkeren
- jullie zouden bivakkeren
- zij zouden bivakkeren
Conditional perfect
- I would have camped
- you would have camped
- he/she/it would have camped
- we would have camped
- you would have camped
- they would have camped
Conditionalis II
- ik zou hebben gebivakkeerd
- jij zou hebben gebivakkeerd
- hij/zij/het zou hebben gebivakkeerd
- wij zouden hebben gebivakkeerd
- jullie zouden hebben gebivakkeerd
- zij zouden hebben gebivakkeerd
Imperative
- you camp
- you camp
Imperatief
- jij bivakkeer
- jullie bivakkeert