Vervoeging van certify

Engels

Nederlands

Present

  • I certify
  • you certify
  • he/she/it certifies
  • we certify
  • you certify
  • they certify

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik betoog
  • jij betoogt
  • hij/zij/het betoogt
  • wij betogen
  • jullie betogen
  • zij betogen

Simple past

  • I certified
  • you certified
  • he/she/it certified
  • we certified
  • you certified
  • they certified

Onvoltooid verleden tijd

  • ik betoogde
  • jij betoogde
  • hij/zij/het betoogde
  • wij betoogden
  • jullie betoogden
  • zij betoogden

Present perfect

  • I have certified
  • you have certified
  • he/she/it has certified
  • we have certified
  • you have certified
  • they have certified

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb betoogd
  • jij hebt betoogd
  • hij/zij/het heeft betoogd
  • wij hebben betoogd
  • jullie hebben betoogd
  • zij hebben betoogd

Past perfect

  • I had certified
  • you had certified
  • he/she/it had certified
  • we had certified
  • you had certified
  • they had certified

Voltooid verleden tijd

  • ik had betoogd
  • jij had betoogd
  • hij/zij/het had betoogd
  • wij hadden betoogd
  • jullie hadden betoogd
  • zij hadden betoogd

Future

  • I will certify
  • you will certify
  • he/she/it will certify
  • we will certify
  • you will certify
  • they will certify

Toekomende tijd I

  • ik zal betogen
  • jij zult betogen
  • hij/zij/het zal betogen
  • wij zullen betogen
  • jullie zullen betogen
  • zij zullen betogen

Future perfect

  • I will have certified
  • you will have certified
  • he/she/it will have certified
  • we will have certified
  • you will have certified
  • they will have certified

Toekomende tijd II

  • ik zal betoogd hebben
  • jij zult betoogd hebben
  • hij/zij/het zal betoogd hebben
  • wij zullen betoogd hebben
  • jullie zullen betoogd hebben
  • zij zullen betoogd hebben

Conditional present

  • I would certify
  • you would certify
  • he/she/it would certify
  • we would certify
  • you would certify
  • they would certify

Conditionalis I

  • ik zou betogen
  • jij zou betogen
  • hij/zij/het zou betogen
  • wij zouden betogen
  • jullie zouden betogen
  • zij zouden betogen

Conditional perfect

  • I would have certified
  • you would have certified
  • he/she/it would have certified
  • we would have certified
  • you would have certified
  • they would have certified

Conditionalis II

  • ik zou hebben betoogd
  • jij zou hebben betoogd
  • hij/zij/het zou hebben betoogd
  • wij zouden hebben betoogd
  • jullie zouden hebben betoogd
  • zij zouden hebben betoogd

Imperative

  • you certify
  • you certify

Imperatief

  • jij betoog
  • jullie betoogt

Verwijzingen

Bekijk 6 definitie(s) van certify