Vervoeging van charge
Onbepaalde wijs (infinitief): to charge
Engels
Nederlands
Present
- I charge
- you charge
- he/she/it charges
- we charge
- you charge
- they charge
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik factureer
- jij factureert
- hij/zij/het factureert
- wij factureren
- jullie factureren
- zij factureren
Simple past
- I charged
- you charged
- he/she/it charged
- we charged
- you charged
- they charged
Onvoltooid verleden tijd
- ik factureerde
- jij factureerde
- hij/zij/het factureerde
- wij factureerden
- jullie factureerden
- zij factureerden
Present perfect
- I have charged
- you have charged
- he/she/it has charged
- we have charged
- you have charged
- they have charged
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gefactureerd
- jij hebt gefactureerd
- hij/zij/het heeft gefactureerd
- wij hebben gefactureerd
- jullie hebben gefactureerd
- zij hebben gefactureerd
Past perfect
- I had charged
- you had charged
- he/she/it had charged
- we had charged
- you had charged
- they had charged
Voltooid verleden tijd
- ik had gefactureerd
- jij had gefactureerd
- hij/zij/het had gefactureerd
- wij hadden gefactureerd
- jullie hadden gefactureerd
- zij hadden gefactureerd
Future
- I will charge
- you will charge
- he/she/it will charge
- we will charge
- you will charge
- they will charge
Toekomende tijd I
- ik zal factureren
- jij zult factureren
- hij/zij/het zal factureren
- wij zullen factureren
- jullie zullen factureren
- zij zullen factureren
Future perfect
- I will have charged
- you will have charged
- he/she/it will have charged
- we will have charged
- you will have charged
- they will have charged
Toekomende tijd II
- ik zal gefactureerd hebben
- jij zult gefactureerd hebben
- hij/zij/het zal gefactureerd hebben
- wij zullen gefactureerd hebben
- jullie zullen gefactureerd hebben
- zij zullen gefactureerd hebben
Conditional present
- I would charge
- you would charge
- he/she/it would charge
- we would charge
- you would charge
- they would charge
Conditionalis I
- ik zou factureren
- jij zou factureren
- hij/zij/het zou factureren
- wij zouden factureren
- jullie zouden factureren
- zij zouden factureren
Conditional perfect
- I would have charged
- you would have charged
- he/she/it would have charged
- we would have charged
- you would have charged
- they would have charged
Conditionalis II
- ik zou hebben gefactureerd
- jij zou hebben gefactureerd
- hij/zij/het zou hebben gefactureerd
- wij zouden hebben gefactureerd
- jullie zouden hebben gefactureerd
- zij zouden hebben gefactureerd
Imperative
- you charge
- you charge
Imperatief
- jij factureer
- jullie factureert