Vervoeging van check
Onbepaalde wijs (infinitief): to check
52 alternatieve vertalingen
- accorderen
- achterhalen
- achternazitten
- afchecken
- aflezen
- afremmen
- afvinken
- barsten
- bedwingen
- bersten
- beteugelen
- betomen
- checken
- concorderen
- congrueren
- controleren
- corresponderen
- corrigeren
- disciplineren
- hertellen
- intomen
- keren
- kloven
- kraken
- matigen
- merken
- modereren
- nagaan
- nakijken
- nalezen
- nalopen
- nameten
- natellen
- natrekken
- nazien
- nazitten
- overeenkomen
- overeenstemmen
- overtellen
- overtuigen
- remmen
- rijmen
- sluiten
- splijten
- sporen
- stroken
- surveilleren
- tekenen
- toezien
- vergewissen
- vinken
- zoeken
Engels
Nederlands
Present
- I check
- you check
- he/she/it checks
- we check
- you check
- they check
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verzeker
- jij verzekert
- hij/zij/het verzekert
- wij verzekeren
- jullie verzekeren
- zij verzekeren
Simple past
- I checked
- you checked
- he/she/it checked
- we checked
- you checked
- they checked
Onvoltooid verleden tijd
- ik verzekerde
- jij verzekerde
- hij/zij/het verzekerde
- wij verzekerden
- jullie verzekerden
- zij verzekerden
Present perfect
- I have checked
- you have checked
- he/she/it has checked
- we have checked
- you have checked
- they have checked
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verzekerd
- jij hebt verzekerd
- hij/zij/het heeft verzekerd
- wij hebben verzekerd
- jullie hebben verzekerd
- zij hebben verzekerd
Past perfect
- I had checked
- you had checked
- he/she/it had checked
- we had checked
- you had checked
- they had checked
Voltooid verleden tijd
- ik had verzekerd
- jij had verzekerd
- hij/zij/het had verzekerd
- wij hadden verzekerd
- jullie hadden verzekerd
- zij hadden verzekerd
Future
- I will check
- you will check
- he/she/it will check
- we will check
- you will check
- they will check
Toekomende tijd I
- ik zal verzekeren
- jij zult verzekeren
- hij/zij/het zal verzekeren
- wij zullen verzekeren
- jullie zullen verzekeren
- zij zullen verzekeren
Future perfect
- I will have checked
- you will have checked
- he/she/it will have checked
- we will have checked
- you will have checked
- they will have checked
Toekomende tijd II
- ik zal verzekerd hebben
- jij zult verzekerd hebben
- hij/zij/het zal verzekerd hebben
- wij zullen verzekerd hebben
- jullie zullen verzekerd hebben
- zij zullen verzekerd hebben
Conditional present
- I would check
- you would check
- he/she/it would check
- we would check
- you would check
- they would check
Conditionalis I
- ik zou verzekeren
- jij zou verzekeren
- hij/zij/het zou verzekeren
- wij zouden verzekeren
- jullie zouden verzekeren
- zij zouden verzekeren
Conditional perfect
- I would have checked
- you would have checked
- he/she/it would have checked
- we would have checked
- you would have checked
- they would have checked
Conditionalis II
- ik zou hebben verzekerd
- jij zou hebben verzekerd
- hij/zij/het zou hebben verzekerd
- wij zouden hebben verzekerd
- jullie zouden hebben verzekerd
- zij zouden hebben verzekerd
Imperative
- you check
- you check
Imperatief
- jij verzeker
- jullie verzekert