Vervoeging van chloreren

Vertaling: to chlorinate

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik chloreer
  • jij chloreert
  • hij/zij/het chloreert
  • wij chloreren
  • jullie chloreren
  • zij chloreren

Present

  • I chlorinate
  • you chlorinate
  • he/she/it chlorinates
  • we chlorinate
  • you chlorinate
  • they chlorinate

Onvoltooid verleden tijd

  • ik chloreerde
  • jij chloreerde
  • hij/zij/het chloreerde
  • wij chloreerden
  • jullie chloreerden
  • zij chloreerden

Simple past

  • I chlorinated
  • you chlorinated
  • he/she/it chlorinated
  • we chlorinated
  • you chlorinated
  • they chlorinated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gechloreerd
  • jij hebt gechloreerd
  • hij/zij/het heeft gechloreerd
  • wij hebben gechloreerd
  • jullie hebben gechloreerd
  • zij hebben gechloreerd

Present perfect

  • I have chlorinated
  • you have chlorinated
  • he/she/it has chlorinated
  • we have chlorinated
  • you have chlorinated
  • they have chlorinated

Voltooid verleden tijd

  • ik had gechloreerd
  • jij had gechloreerd
  • hij/zij/het had gechloreerd
  • wij hadden gechloreerd
  • jullie hadden gechloreerd
  • zij hadden gechloreerd

Past perfect

  • I had chlorinated
  • you had chlorinated
  • he/she/it had chlorinated
  • we had chlorinated
  • you had chlorinated
  • they had chlorinated

Toekomende tijd I

  • ik zal chloreren
  • jij zult chloreren
  • hij/zij/het zal chloreren
  • wij zullen chloreren
  • jullie zullen chloreren
  • zij zullen chloreren

Future

  • I will chlorinate
  • you will chlorinate
  • he/she/it will chlorinate
  • we will chlorinate
  • you will chlorinate
  • they will chlorinate

Toekomende tijd II

  • ik zal gechloreerd hebben
  • jij zult gechloreerd hebben
  • hij/zij/het zal gechloreerd hebben
  • wij zullen gechloreerd hebben
  • jullie zullen gechloreerd hebben
  • zij zullen gechloreerd hebben

Future perfect

  • I will have chlorinated
  • you will have chlorinated
  • he/she/it will have chlorinated
  • we will have chlorinated
  • you will have chlorinated
  • they will have chlorinated

Conditionalis I

  • ik zou chloreren
  • jij zou chloreren
  • hij/zij/het zou chloreren
  • wij zouden chloreren
  • jullie zouden chloreren
  • zij zouden chloreren

Conditional present

  • I would chlorinate
  • you would chlorinate
  • he/she/it would chlorinate
  • we would chlorinate
  • you would chlorinate
  • they would chlorinate

Conditionalis II

  • ik zou hebben gechloreerd
  • jij zou hebben gechloreerd
  • hij/zij/het zou hebben gechloreerd
  • wij zouden hebben gechloreerd
  • jullie zouden hebben gechloreerd
  • zij zouden hebben gechloreerd

Conditional perfect

  • I would have chlorinated
  • you would have chlorinated
  • he/she/it would have chlorinated
  • we would have chlorinated
  • you would have chlorinated
  • they would have chlorinated

Imperatief

  • jij chloreer
  • jullie chloreert

Imperative

  • you chlorinate
  • you chlorinate