Vervoeging van citeren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik citeer
- jij citeert
- hij/zij/het citeert
- wij citeren
- jullie citeren
- zij citeren
Présent
- je cite
- tu cites
- il/elle cite
- nous citons
- vous citez
- ils/elles citent
Onvoltooid verleden tijd
- ik citeerde
- jij citeerde
- hij/zij/het citeerde
- wij citeerden
- jullie citeerden
- zij citeerden
Indicatif imparfait
- je citais
- tu citais
- il/elle citait
- nous citions
- vous citiez
- ils/elles citaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geciteerd
- jij hebt geciteerd
- hij/zij/het heeft geciteerd
- wij hebben geciteerd
- jullie hebben geciteerd
- zij hebben geciteerd
Indicatif passé composé
- j'ai cité
- tu as cité
- il/elle a cité
- nous avons cité
- vous avez cité
- ils/elles ont cité
Voltooid verleden tijd
- ik had geciteerd
- jij had geciteerd
- hij/zij/het had geciteerd
- wij hadden geciteerd
- jullie hadden geciteerd
- zij hadden geciteerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais cité
- tu avais cité
- il/elle avait cité
- nous avions cité
- vous aviez cité
- ils/elles avaient cité
Toekomende tijd I
- ik zal citeren
- jij zult citeren
- hij/zij/het zal citeren
- wij zullen citeren
- jullie zullen citeren
- zij zullen citeren
Indicatif futur
- je citerai
- tu citeras
- il/elle citera
- nous citerons
- vous citerez
- ils/elles citeront
Toekomende tijd II
- ik zal geciteerd hebben
- jij zult geciteerd hebben
- hij/zij/het zal geciteerd hebben
- wij zullen geciteerd hebben
- jullie zullen geciteerd hebben
- zij zullen geciteerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai cité
- tu auras cité
- il/elle aura cité
- nous aurons cité
- vous aurez cité
- ils/elles auront cité
Conditionalis I
- ik zou citeren
- jij zou citeren
- hij/zij/het zou citeren
- wij zouden citeren
- jullie zouden citeren
- zij zouden citeren
Conditionnel présent
- je citerais
- tu citerais
- il/elle citerait
- nous citerions
- vous citeriez
- ils/elles citeraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geciteerd
- jij zou hebben geciteerd
- hij/zij/het zou hebben geciteerd
- wij zouden hebben geciteerd
- jullie zouden hebben geciteerd
- zij zouden hebben geciteerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais cité
- tu aurais cité
- il/elle aurait cité
- nous aurions cité
- vous auriez cité
- ils/elles auraient cité
Imperatief
- jij citeer
- jullie citeert
Impératif
- tu cite
- vous citez