Engels

Nederlands

Present

  • I concern
  • you concern
  • he/she/it concerns
  • we concern
  • you concern
  • they concern

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verwijs door
  • jij verwijst door
  • hij/zij/het verwijst door
  • wij verwijzen door
  • jullie verwijzen door
  • zij verwijzen door

Simple past

  • I concerned
  • you concerned
  • he/she/it concerned
  • we concerned
  • you concerned
  • they concerned

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verwees door
  • jij verwees door
  • hij/zij/het verwees door
  • wij verwezen door
  • jullie verwezen door
  • zij verwezen door

Present perfect

  • I have concerned
  • you have concerned
  • he/she/it has concerned
  • we have concerned
  • you have concerned
  • they have concerned

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb doorverwezen
  • jij hebt doorverwezen
  • hij/zij/het heeft doorverwezen
  • wij hebben doorverwezen
  • jullie hebben doorverwezen
  • zij hebben doorverwezen

Past perfect

  • I had concerned
  • you had concerned
  • he/she/it had concerned
  • we had concerned
  • you had concerned
  • they had concerned

Voltooid verleden tijd

  • ik had doorverwezen
  • jij had doorverwezen
  • hij/zij/het had doorverwezen
  • wij hadden doorverwezen
  • jullie hadden doorverwezen
  • zij hadden doorverwezen

Future

  • I will concern
  • you will concern
  • he/she/it will concern
  • we will concern
  • you will concern
  • they will concern

Toekomende tijd I

  • ik zal doorverwijzen
  • jij zult doorverwijzen
  • hij/zij/het zal doorverwijzen
  • wij zullen doorverwijzen
  • jullie zullen doorverwijzen
  • zij zullen doorverwijzen

Future perfect

  • I will have concerned
  • you will have concerned
  • he/she/it will have concerned
  • we will have concerned
  • you will have concerned
  • they will have concerned

Toekomende tijd II

  • ik zal doorverwezen hebben
  • jij zult doorverwezen hebben
  • hij/zij/het zal doorverwezen hebben
  • wij zullen doorverwezen hebben
  • jullie zullen doorverwezen hebben
  • zij zullen doorverwezen hebben

Conditional present

  • I would concern
  • you would concern
  • he/she/it would concern
  • we would concern
  • you would concern
  • they would concern

Conditionalis I

  • ik zou doorverwijzen
  • jij zou doorverwijzen
  • hij/zij/het zou doorverwijzen
  • wij zouden doorverwijzen
  • jullie zouden doorverwijzen
  • zij zouden doorverwijzen

Conditional perfect

  • I would have concerned
  • you would have concerned
  • he/she/it would have concerned
  • we would have concerned
  • you would have concerned
  • they would have concerned

Conditionalis II

  • ik zou hebben doorverwezen
  • jij zou hebben doorverwezen
  • hij/zij/het zou hebben doorverwezen
  • wij zouden hebben doorverwezen
  • jullie zouden hebben doorverwezen
  • zij zouden hebben doorverwezen

Imperative

  • you concern
  • you concern

Imperatief

  • jij verwijs door
  • jullie verwijst door

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van concern