Vervoeging van construe
Onbepaalde wijs (infinitief): to construe
Engels
Nederlands
Present
- I construe
- you construe
- he/she/it construes
- we construe
- you construe
- they construe
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik construeer
- jij construeert
- hij/zij/het construeert
- wij construeren
- jullie construeren
- zij construeren
Simple past
- I construed
- you construed
- he/she/it construed
- we construed
- you construed
- they construed
Onvoltooid verleden tijd
- ik construeerde
- jij construeerde
- hij/zij/het construeerde
- wij construeerden
- jullie construeerden
- zij construeerden
Present perfect
- I have construed
- you have construed
- he/she/it has construed
- we have construed
- you have construed
- they have construed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geconstrueerd
- jij hebt geconstrueerd
- hij/zij/het heeft geconstrueerd
- wij hebben geconstrueerd
- jullie hebben geconstrueerd
- zij hebben geconstrueerd
Past perfect
- I had construed
- you had construed
- he/she/it had construed
- we had construed
- you had construed
- they had construed
Voltooid verleden tijd
- ik had geconstrueerd
- jij had geconstrueerd
- hij/zij/het had geconstrueerd
- wij hadden geconstrueerd
- jullie hadden geconstrueerd
- zij hadden geconstrueerd
Future
- I will construe
- you will construe
- he/she/it will construe
- we will construe
- you will construe
- they will construe
Toekomende tijd I
- ik zal construeren
- jij zult construeren
- hij/zij/het zal construeren
- wij zullen construeren
- jullie zullen construeren
- zij zullen construeren
Future perfect
- I will have construed
- you will have construed
- he/she/it will have construed
- we will have construed
- you will have construed
- they will have construed
Toekomende tijd II
- ik zal geconstrueerd hebben
- jij zult geconstrueerd hebben
- hij/zij/het zal geconstrueerd hebben
- wij zullen geconstrueerd hebben
- jullie zullen geconstrueerd hebben
- zij zullen geconstrueerd hebben
Conditional present
- I would construe
- you would construe
- he/she/it would construe
- we would construe
- you would construe
- they would construe
Conditionalis I
- ik zou construeren
- jij zou construeren
- hij/zij/het zou construeren
- wij zouden construeren
- jullie zouden construeren
- zij zouden construeren
Conditional perfect
- I would have construed
- you would have construed
- he/she/it would have construed
- we would have construed
- you would have construed
- they would have construed
Conditionalis II
- ik zou hebben geconstrueerd
- jij zou hebben geconstrueerd
- hij/zij/het zou hebben geconstrueerd
- wij zouden hebben geconstrueerd
- jullie zouden hebben geconstrueerd
- zij zouden hebben geconstrueerd
Imperative
- you construe
- you construe
Imperatief
- jij construeer
- jullie construeert