Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it consumes
  • they consume

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het potverteert
  • zij potverteren

Simple past

  • he/she/it consumed
  • they consumed

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het potverteerde
  • zij potverteerden

Present perfect

  • he/she/it has consumed
  • they have consumed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft potverteerd
  • zij hebben potverteerd

Past perfect

  • he/she/it had consumed
  • they had consumed

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had potverteerd
  • zij hadden potverteerd

Future

  • he/she/it will consume
  • they will consume

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal potverteren
  • zij zult potverteren

Future perfect

  • he/she/it will have consumed
  • they will have consumed

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal potverteerd hebben
  • zij zult potverteerd hebben

Conditional present

  • he/she/it would consume
  • they would consume

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal potverteren
  • zij zullen potverteren

Conditional perfect

  • he/she/it would have consumed
  • they would have consumed

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben potverteerd
  • zij zullen hebben potverteerd

Verwijzingen

Bekijk 12 definitie(s) van consume